Herinneringen - pagina 3.



DEZE kinderen werden door de Hemel uitverkoren
Fatima 1917 


WAT VOORAF GING.


EERSTE HERINNERING

Inleiding

Wat wij hier voor ons hebben is zeker niet het eerste wat Lucia geschreven heeft, maar wel het eerste uitgebreide geschrift van haar hand. Hiervóór hadden wij brieven, heel veel brieven, interviews, verslagen enz. Maar dit is het eerste uitgebreide, belangrijke document. Men zou zich kunnen afvragen: als Lucia nooit uit eigen beweging schreef, hoe heeft dit werk dan tot stand kunnen komen? Dat gebeurde als volgt.

Op 12 september 1935 werden de stoffelijke resten van Jacinta van het kerkhof van Vila Nova de Ourém overgebracht naar Fatima. Bij die gelegenheid werden verschillende foto’s van het lijkje gemaakt. De bisschop van Leiria stuurde er enkele naar zuster Lucia, die zich toentertijd in Pontevedra bevond. In een dankbrief, gedateerd 17 november 1935, schrijft Lucia o.a.: “Heel hartelijk bedankt voor de foto’s. Ik kan u niet zeggen hoe blij ik ermee ben, vooral met die van Jacinta. Ik had de doeken wel van haar weg willen trekken om haar weer helemaal te kunnen zien. Ik vergat bijna dat het alleen maar een foto was die ik voor me had. O, wat was ik blij om de intiemste vriendin uit mijn jeugd weer te zien! Zij was een kind, maar alleen in jaren. Voor de rest, wist zij al de deugd te beoefenen en haar liefde tot God en de allerheiligste Maagd te tonen door het brengen van offers…”.
Deze levendige herinneringen van Lucia over haar nichtje brachten de bisschop op het idee haar te vragen alles op te schrijven wat zij zich nog van haar kon herinneren. In de tweede week van december 1935 begon Lucia hieraan te schrijven en op eerste kerstdag daarna was het klaar. Daar heeft zij dus amper twee weken over gedaan! Wat Lucia schreef over Jacinta vormt een perfect geheel; het geeft een beeld van Jacinta waarin haar ziel wordt verlicht door dat licht van Fatima, het Onbevlekt Hart van Maria.

Dit werk wil dus vooral een beeld van Jacinta geven aan de hand van de herinneringen van Lucia en is dus niet bedoeld als geschiedenis van de verschijningen. Die komen alleen ter sprake voor zover ze van belang zijn voor de beschrijving van Jacinta.

De schrijfstijl is eenvoudig, heeft soms zelfs iets kinderlijks, naar gelang het onderwerp. Lucia leeft zich immers steeds sterk de situatie in, waarover ze aan het schrijven is.

VOORWOORD

1. Gebed en gehoorzaamheid

J.M.J.

Hoogwaardige Excellentie,

Na voor het tabernakel de bescherming van de heilige harten van Jezus en Maria, onze tedere Moeder, het licht en de genade gevraagd te hebben om enkel en alleen datgene te schrijven dat strekt tot de eer van Jezus en de Allerheiligste Maagd, wil ik dan aan uw wens voldoen, zij het met tegenzin, omdat ik nu eenmaal bijna niet over Jacinta kan spreken zonder dat ik, arm schepsel, er ook direct of indirect bij betrokken ben. Toch gehoorzaam ik aan uw wens, die voor mij de uitdrukking is van Gods wil. Ik begin deze taak daarom met een gebed tot de heilige harten van Jezus en Maria opdat zij dit werk mogen zegenen en opdat deze daad van gehoorzaamheid moge strekken tot de bekering van de arme zondaars, voor wie Jacinta zo veel offers heeft gebracht.

Ik weet dat Uwe Excellentie van mij geen volmaakt boekwerk verwacht, want daartoe ben ik niet in staat en onbekwaam. Ik zal u vertellen wat ik me herinner van deze bevoorrechte ziel, want de goede God gaf mij het voorrecht haar meest intieme vertrouwelinge te zijn. Ik acht haar heiligheid zo hoog, dat ik de dierbaarste herinneringen aan haar koester en alleen met veel achting en eerbied aan haar kan terug denken.

2. Geheimen bewaren

Ondanks mijn goede wil om te gehoorzamen, zou ik Uwe Excellentie toch willen vragen mij toe te staan enkele onderwerpen voor mezelf te houden en te bewaren tot de drempel van de eeuwigheid, omdat zij op mijzelf betrekking hebben. U zult het toch niet vreemd vinden, dat ik sommige dingen wil bewaren tot de eeuwigheid? Heeft Onze Lieve Vrouw me daarin niet het voorbeeld gegeven? De H.Schrift zegt ons immers dat Maria  “al deze dingen bewaarde in haar hart.

1 Dom José Alves Correia da Silva (1872-1957), de eerste bisschop van het opnieuw opgerichte bisdom Leiria, waar Fatima toe hoort. Ik herinner me een uitspraak van een vroom priester, toen ik nog pas elf jaar was. Als zovele anderen kwam hij me vragen stellen. Hij ondervroeg me onder andere over iets, waar ik niet over wilde praten. 

Toen hij de hele lijst met vragen had afgewerkt, zonder over dat ene onderwerp een echt antwoord te hebben gekregen, gaf de goede priester me een kruisje en zei, misschien omdat hij begreep dat dit een te delicaat onderwerp was:
Oké, meisje. Het geheim van de koningsdochter moet verborgen blijven in het diepst van haar hart.

Ik begreep toen niet wat hij daarmee bedoelde, maar wel dat hij instemde met hoe ik dit deed. Ik vergat niet wat hij toen zei en nu begrijp ik dat beter. Die priester was toen pastoor in Torres Novas. De eerwaarde priester heeft er geen idee van, hoe veel ik in mijn verdere leven aan die uitspraak gehad heb en daarom denk ik nog steeds met grote dankbaarheid aan hem terug.

Toch heb ik op zekere dag een vroom priester over deze geheimhouding geraadpleegd, omdat ik niet wist wat ik moest antwoorden als ze me zouden vragen of Onze Lieve Vrouw verder nog iets gezegd had. 

Die mijnheer, die toen pastoor van Olival was, zei tegen ons:  Kinderen, jullie mogen gerust jullie intieme geheim bewaren voor God en voor jezelf. Als die vraag jullie gesteld wordt, geef dan als antwoord: Ja, Onze Lieve Vrouw heeft ons nog meer gezegd, maar dat is een geheim. En als ze jullie hierover blijven doorvragen, denk dan aan het geheim dat die Dame jullie heeft meegedeeld en zeg: Onze Lieve Vrouw heeft tegen ons gezegd dat we het aan niemand mochten vertellen en dat doen we dus ook niet. Zo brengen jullie het geheim bij Onze Lieve Vrouw in veiligheid. Wat begreep ik de uitleg en leiding van die eerbiedwaardige oude man goed!

2        Lc 2, 19-51.
3        Pastoor António de Oliveira Reis (overleden in 1962).
4        Pastoor Faustino José Jacinto Ferreira (overleden in 1924).

Ik besteed al te veel tijd aan deze inleidingen en U zal zeggen dat U niet weet wat dat voor nut heeft. Ik moet nu echt een begin proberen te maken aan mijn verhaal over het leven van Jacinta.

Aangezien ik niet over vrije tijd beschik, zal ik in de stille uren van het werk met een potlood en een blaadje papier, dat ik tussen mijn naaiwerk heb verstopt, me trachten te herinneren en opschrijven wat de heilige Harten van Jezus en Maria mij in herinnering willen laten brengen.



3. Gebed tot Jacinta

Je korte vlucht over deze aarde, Lieve Jacinta, 
was vol pijn en vol liefde voor Jezus. 
Vergeet niet wat ik je vroeg: wees mijn vriendin
voor de troon van de Maagd Maria.

Blanke lelie, glinsterende parel, 
Daar hoog in de hemel waar jij leeft,
Serafijn van liefde,
met je broertje in glorie: bid voor mij
aan de voeten van de Heer.

5 Ondanks haar gebrekkige scholing had Lucia aanleg om te dichten. Zij heeft diverse gedichten geschreven.



 Jacinta Marto - Fatima




I. PORTRET VAN JACINTA

1. Karakter

Hoogwaardige Excellentie,
Vóór de gebeurtenissen van 1917 voelde ik, behalve de familieband, geen enkele bijzondere band met Jacinta en Francisco of speelde ik liever met een van hen dan met welk ander kind ook. Integendeel, ik vond Jacinta niet prettig om mee om te gaan, omdat ze zo overgevoelig was. Het kleinste ruzietje, zoals dat onder spelende kinderen nu eenmaal voorkomt, was voor haar reden om te pruilen en de koppige ezel uit te hangen, zoals wij dat noemden. De liefste woordjes, zoals kinderen die in zulke omstandigheden tegen elkaar kunnen zeggen, hielpen niet om haar weer bij het spel te betrekken. Zíj moest bepalen wat er gespeeld werd en zíj moest zeggen met wie ze samen deed. Toch had ze ook toen al een goed hart. De goede God had haar begiftigd met een zacht en aanhankelijk karakter, wat haar lief en aanhankelijk maakte.

Waarom, weet ik niet, maar Jacinta en haar broertje Francisco hadden een speciale voorliefde voor mij en ze haalden me bijna altijd op om te spelen. Ze gingen niet graag met de andere kinderen om en vroegen altijd of ik met ze mee ging naar een put van mijn ouders, achter in de boomgaard. Eenmaal daar, dan was het Jacinta die uitkoos wat we gingen spelen. Het liefst deed ze het spel met de steentjes of met de knopen. Dat speelden we terwijl we op die put zaten, waarop grote stenen lagen, in de schaduw van een olijfboom en twee pruimenbomen. Het knopenspel bracht me niet zelden in een lastig parket, want als ik werd geroepen om te komen eten, zat ik zonder knopen aan mijn kleren. Meestal had zij gewonnen en dan kreeg ik van mijn moeder op m’n kop. Ik moest ze onmiddellijk aannaaien, maar hoe lukte het me om ze van haar terug te krijgen? Behalve dat pruilen had zij nog een klein gebrek: ze was hebberig. Zij wilde de knopen bewaren voor het volgende spelletje, dan hoefde zij ze niet van haar eigen jurk af te halen. Alleen als ik dreigde met nooit meer met haar te zullen spelen, lukte het me ze terug te  krijgen!

Maar het gebeurde vaak dat ik niet aan de wensen van mijn vriendinnetje kon voldoen. Mijn oudste zussen, de een    naaister en de ander weefster, waren de hele dag thuis en daarom vroegen veel buurvrouwen aan mijn moeder of zij hun kleine kinderen bij ons in de tuin met mij mochten laten spelen, zodat de grote zussen dan een oogje in het zeil konden houden terwijl de moeders op het land gingen werken. Mijn moeder vond het altijd goed, hoewel mijn zussen er veel tijd door verloren. Ik moest de kleintjes dan bezighouden en opletten dat ze niet in de put vielen.

Drie grote vijgenbomen beschermden de kinderen tegen de hitte van de zon; de takken dienden als schommel en een oude dorsvloer deed dienst als eetkamer. Als op zulke dagen Jacinta en haar broertje kwamen om te vragen of ik mee ging naar onze geliefde plek, zei ik dat ik niet mee kon omdat ik van mijn moeder thuis moest blijven. De twee schikten zich daar met tegenzin in en deden dan maar mee aan de spelletjes. In het middaguur gaf mijn moeder haar kinderen catechismusles, vooral tegen de tijd van de vasten want, zei ze, ik wil me niet hoeven schamen als mijnheer pastoor jullie vragen gaat stellen in verband met het vervullen van de paasplicht. Al die kinderen bleven dan bij die les; ook Jacinta.

2. Haar gevoeligheid van ziel

Op een dag beschuldigde een van die kinderen een ander ervan lelijke woorden te hebben gezegd. Mijn moeder was heel boos op dat kind. Ze zei dat je zulke lelijke dingen niet mag zeggen, dat zoiets zonde is en dat Jezus daar verdriet van heeft en dat zondaars naar de hel gaan, als ze niet biechten. Die les vergat de kleine Jacinta niet. De eerstvolgende keer dat ze diezelfde kinderen ontmoette, vroeg ze:
Mag je vandaag niet met ons mee gaan?
Nee.
Dan ga ik met Francisco naar onze tuin.
Waarom blijf je niet hier?
Mama wil niet dat we hier spelen, als die kinderen hier zijn. Ze zei dat we dan maar in onze eigen tuin moesten spelen. Ze wil niet dat ik die lelijke dingen leer die zonde zijn en waar Jezus niet van houdt.
Daarna fluisterde ze in mijn  oor:
Als je van je moeder mag, kom je dan naar ons huis?
Ja.
Ga het haar dan vragen.
Ze nam haar broertje bij de hand en ging naar haar eigen huis.

Zoals ik al zei, was een van haar geliefde spelletjes het pandenspel.

Zoals Uwe Excellentie wel zal weten, geeft degene die wint, aan degene die verliest een opdracht. Zij gaf graag de opdracht om een vlinder te vangen en die bij haar te brengen. Ze vroeg ook wel eens om een bloem te halen, die ze had uitgekozen, en die aan haar te geven. Op zekere dag deden we dat spel bij mijn ouders thuis en het viel zo uit, dat ik won en haar dus een opdracht moest geven. Mijn broer zat aan de tafel te schrijven en ik zei, dat ze hem moest omhelzen en een zoentje geven. Maar zij antwoordde:
Nee, dat doe ik niet! Zeg maar iets anders. Waarom zeg je niet dat ik Onze Lieve Heer daar een kusje moet geven? (er hing een kruisbeeld aan de muur).
Oké, zei ik, klim op een stoel, breng het kruisbeeld hier en je moet op je knieën drie omhelzingen en drie kusjes geven: één voor Francisco, één voor mij en één voor jezelf.
Aan Onze Lieve Heer geef ik er zoveel als je maar wil.
Ze ging het kruis halen, kuste en omhelsde het met zoveel eerbied dat ik nooit meer zal vergeten hoe ze dat deed. Toen keek ze aandachtig naar Onze Lieve Heer aan het kruis en vroeg:
Waarom is Onze Lieve Heer zo vastgespijkerd aan het kruis?
Hij stierf voor ons.
Vertel me hoe dat ging, zei ze.

3. Liefde voor Christus aan het kruis

’s Avonds vertelde mijn moeder altijd een verhaaltje. Mijn vader en mijn oudste zussen vertelden verhalen over toverfeeën, in goud geklede prinsessen, koningsduifjes enz. Maar mijn moeder vertelde over Johannes de Doper, het lijden van Christus enz.
Omdat ik het lijdensverhaal kende als een ‘verhaaltje’ en ik verhalen maar één keer hoefde te horen om ze nauwkeurig te kunnen navertellen, ging ik ‘het verhaal van Onze Lieve Heer’, zoals ik het noemde, aan mijn speelmakkertjes vertellen. Toen mijn zusje langs kwam en merkte dat we het kruis in onze hand hadden, pakte ze het van ons af, gaf ons een standje en zei dat ze niet wilde dat we met heilige voorwerpen speelden. 

Jacinta stond op, ging naar mijn zusje toe en  zei: – Maria, niet boos zijn! Ik had het gepakt maar ik zal het nooit meer doen! Mijn zusje aaide haar over haar bol en zei dat we maar buiten moesten gaan spelen omdat we binnen overal aan zaten.

Daar vervolgden wij ons verhaal, op de put waar ik het al over heb gehad. Omdat die verborgen lag achter een paar kastanjebomen, een berg stenen en een braamstruik, zouden we die plek een paar jaar later uitkiezen voor onze intieme gesprekken, vurige gebeden en, om u eerlijk alles te vertellen, soms ook bittere tranen. Wij mengden onze tranen met het water van dezelfde bron waaruit wij dronken. Was die put niet het beeld van de heilige Maagd, in wier hart wij onze tranen droogden en waaruit wij de zuiverste troost dronken?
Maar om terug te komen op ons verhaal: toen Jacinta de geschiedenis van het lijden van Onze Lieve Heer hoorde, was zij er zo van onder de indruk dat ze begon te huilen.

– Arme Jezus! zei ze, ik zal nooit een enkele zonde doen. Ik wil niet dat hij nog meer lijdt.

4. Haar gevoelige karakter

De kleine Jacinta ging ook altijd graag, bij het vallen van de avond, naar het erf voor ons huis om te kijken naar de prachtige zonsondergang en de sterrenhemel erna. Ze genoot van die avonden bij maneschijn. We deden weddenschappen over wie de sterren, die wij de lampjes van engelen noemden, kon tellen. De maan was Onze Lieve Vrouw en de zon was Onze Lieve Heer, waarop Jacinta soms zei:
Ik houd het meest van de lamp van Onze Lieve Vrouw want die brandt niet zo in je en verblindt je niet, zoals die van Onze Lieve Heer doet.

6        Maria dos Anjos, het oudste zusje van Lucia (overleden in 1986).
7        Bezoekers kunnen dit kruis nog steeds zien in het huis van Lucia.

Het is inderdaad zo, dat daar op sommige dagen in de zomer de zon heel fel schijnt en Jacinta, een teer poppetje, had altijd veel last van de warmte.

5. Kindercatechese

Omdat mijn zus lid was van de broederschap van het H.Hart van Jezus, zorgde zij ervoor dat, als er kinderen hun plechtige communie deden, ik ook mijn eerste communie hernieuwde. Bij een zo’n plechtigheid nam mijn tante haar dochtertje mee. Jacinta keek haar ogen uit naar de bruidjes, ‘engeltjes’ werden ze genoemd, die bloemen strooiden. Sinds die dag ging ze soms, als we aan het spelen waren, even weg, plukte een handvol bloemen en strooide die over me heen.
Waarom doe je dat, Jacinta?
Ik strooi bloemen over je heen, net als de engeltjes.
Ook hielp mijn zus vaak om op een of andere feestdag, Sacramentsdag geloof ik, een paar van de kinderen die uitgekozen waren om als ‘engeltjes’ in de processie mee te lopen en bloemen voor het Allerheiligste te strooien, aan te kleden. Omdat ik altijd een van de uitverkorenen was, vertelde ik aan Jacinta, terwijl mijn zusje de jurk aan paste, over het aanstaande feest en dat ik bloemen zou strooien voor Jezus. Jacinta vroeg of ik aan mijn zus wilde vragen of zij ook mee mocht doen. Ik vroeg het en mijn zus vond het goed. Ze paste haar ook een jurkje aan en bij de repetities deed ze voor, hoe wij bloemen voor Jezus moesten strooien.
Kunnen we hem ook zien? wilde Jacinta weten.
Ja, zei mijn zus, mijnheer pastoor draagt hem.
Jacinta danste van blijdschap en vroeg alsmaar of het nog lang duurde voor het feest er was. Eindelijk kwam de grote dag en de kleine Jacinta was uitgelaten. We gingen zitten naast het altaar en in de processie liepen we ieder aan een kant van het baldakijn met het Allerheiligste erop, het mandje met bloemen in onze hand. Op de plaatsen die mijn zusje had aangegeven strooide ik de bloemen. Maar wat voor gebaren ik ook naar Jacinta maakte, het lukte me niet haar ook maar één bloemetje te laten strooien. Ze bleef strak kijken naar mijnheer pastoor en verder niets. Na de plechtigheid nam mijn zus ons mee de kerk uit en vroeg aan Jacinta:
Waarom heb je geen bloemen voor Jezus gestrooid?
Omdat ik hem niet zag. Toen vroeg ze aan mij:
Heb jij hem dan wel gezien?
Nee, maar weet je dan niet dat het Kindje Jezus in de hostie onzichtbaar is, dat hij verborgen blijft? In de communie ontvangen we hem
En als jij hem in de communie ontvangt, praat je dan met hem?
Ja.
En waarom zie je hem dan niet?
Omdat hij verborgen is.
Ik ga aan mama vragen of ik ook ter communie mag gaan.
Nee, dat kan niet. Mijnheer pastoor zegt dat je daarvoor minstens tien jaar moet  zijn.
Maar jij hebt toch ook al je eerste communie gedaan en je bent nog niet eens tien.
Ja, omdat ik de hele catechismus al kende en jij weet nog niets.


Toen vroeg ze of ik hun les wilde geven. Ik benoemde mezelf tot catechiste van mijn nichtje en neefje en ik moet zeggen: ze waren voorbeeldige leerlingen, ijverig tot en met. Hoewel ik meestal op alles een antwoord wist, schoot me, nu het ernst werd met de lessen, niet veel te binnen. Op zekere dag zei Jacinta dan ook:
Leer ons eens wat nieuws. Die dingen weten we allang. Ik moest toegeven dat ik alleen dingen wist wanneer iemand me er speciaal naar vroeg.
Vraag aan je moeder of je naar de kerk mag om les te krijgen.

De twee kleuters, die vurig verlangden om de ‘verborgen Jezus’, zoals ze hem noemden, te ontvangen gingen het aan hun moeder vragen. Mijn tante zei wel ‘ja’ maar ze liet hen toch maar een paar keer gaan. Want, zei ze, de kerk is tamelijk ver weg en mijnheer pastoor geeft jullie de communie toch niet voordat jullie tien zijn.

8        Jacinta was geboren op 11 maart 1910.

Jacinta stelde me steeds weer vragen over de verborgen Jezus en ik herinner me dat ze op een dag  vroeg:
Hoe kan het, dat zoveel mensen tegelijk het Kindje Jezus ontvangen? Krijgt iedereen een stukje?
Nee, zie je niet dat er heel veel hosties zijn en dat in iedere hostie een Kindje zit?
Wat een onzinnige dingen moet ik haar wel niet hebben verteld!

6. Jacinta, het herderinnetje

Intussen had ik de leeftijd bereikt waarop mijn moeder haar kinderen er met de schapen op uit stuurde. Mijn zusje Carolina was dertien jaar geworden en moest dus gaan werken. Daarom droeg mijn moeder mij de zorg op van onze kudde schapen. Ik deelde het nieuws mee aan mijn speelmakkertjes en zei dat ik niet meer met hen kon spelen. Mijn kleine vriendjes konden zich echter niet bij de scheiding neerleggen. Ze vroegen hun moeder of ze met me mee mochten maar dat feest ging niet door. Er zat niets anders op dan ons bij de scheiding neer te leggen. Toen kwamen ze me bijna iedere avond tegemoet en daarna renden we naar onze boomgaard, op het erf, in afwachting tot Onze Lieve Vrouw en de engelen hun lampjes aanstaken en ze bij het raam zetten om ons licht te geven. Was er geen maanlicht, dan zeiden we dat Onze Lieve Vrouw geen olie meer had om de lampen aan te steken.

De twee hadden moeite zich neer te leggen bij de afwezigheid van hun vroegere speelmakkertje. Daarom bleven ze bij hun moeder zeuren dat zij óók hun eigen kudde mochten weiden. Waarschijnlijk om van het gezeur af te zijn, liet mijn tante hen toen ook maar voor hun schapen zorgen, hoewel ze er eigenlijk nog te klein voor waren. Uitgelaten van blijdschap kwamen ze mij het goede nieuws vertellen en we spraken af dat we iedere dag de kudden samen zouden brengen. Ieder zou zijn schapen uit de schaapskooi halen op het tijdstip dat z’n moeder aangaf en wie het eerst was, zou op de anderen wachten bij de Barreiro. (zo noemden we een vijvertje aan de voet van de berg).


9 Carolina overleed op 31 maart 1992.

 Als iedereen er was, bespraken we waar we de schapen die dag zouden laten grazen en dan gingen we er op uit, blij en tevreden, alsof we naar een feest gingen!

En hier, Excellentie, zien we Jacinta in haar nieuwe leven als herderinnetje. We hielden de schapen in toom door ze van onze boterhammen te laten mee eten. Als we dan op de uitgekozen plek aankwamen, konden we rustig spelen, want de schapen liepen niet van ons weg. Jacinta vond het leuk om in het dal de echo van haar stem te horen. Een geliefd spel van ons was dan ook om op de hoogste rots in de bergen te gaan zitten en heel hard namen te roepen. De naam die de beste echo gaf, was ‘Maria’. Jacinta zegde soms het hele Weesgegroet, waarbij ze wachtte met het volgende woord tot het vorige niet meer  echode.

We zongen ook graag. Buiten de populaire liedjes, waarvan we er maar al te veel kenden, zong Jacinta het liefst ‘Salve Nobre Padroeira’ (Gegroet, edele Patrones), ‘Virgem Pura’ (Zuivere Maagd) en ‘Anjos, cantai comigo’ (Engelen zingt met mij). Ook hielden we veel van dansen en welk instrument we de andere herders ook hoorden spelen, het zette ons meteen aan het dansen. Jacinta, klein als ze was, danste echt heel  leuk.

Er was ons gezegd dat we na de lunch het rozenhoedje moesten bidden. Maar omdat we de hele dag eigenlijk nog te kort vonden om te spelen, hadden we iets bedacht om ons daar snel vanaf te maken: we lieten de kralen vlug door onze vingers glijden en zeiden alleen maar: ‘Weesgegroet, weesgegroet, weesgegroet’ en zo nog een paar keer. Aan het eind van ieder tientje zeiden we na een korte pauze alleen maar het woord: ‘Onze Vader’. Zo waren we snel door ons rozenhoedje heen!

Jacinta deed ook graag het volgende: ze nam de witte lammetjes in haar armen, zette ze op haar schoot en aaide en kuste ze en ’s avonds droeg zij ze over haar schouders, zodat ze niet zo moe werden. Ze ging een keer midden tussen de schapen lopen.
Waarom loop je midden tussen de schapen, Jacinta? Vroeg ik haar.
Ik doe net als Onze Lieve Heer op dat plaatje dat ik gekregen heb, waar hij ook tussen een heleboel schapen loopt, met één over z’n schouders.

7. De eerste verschijning

Hier heeft u dus, Excellentie, min of meer een idee van de eerste zeven levensjaren van Jacinta, tot aan die dertiende mei, een mooie, heerlijke dag zoals zovele andere ervóór. Die dag kozen we bij toeval –tenminste, als we in de plannen van de Voorzienigheid van toeval kunnen spreken– als weidegrond voor onze kudde een stuk grond dat van mijn ouders was. Het heette Cova da Iria. Zoals altijd bespraken we bij Barreiro –waar ik het al over heb gehad- de weidegrond van de dag en zo kwam het, dat we een heideveld moesten oversteken, wat de rit dubbel zo lang maakte. Daarom moesten we langzaam lopen, zodat de schapen onderweg konden grazen. Pas tegen de middag kwamen we op de plaats van bestemming aan.

Ik blijf nu niet stilstaan bij alles wat er op die dag gebeurde, want dat weet u allemaal al en het zou maar tijdverlies zijn. Trouwens, wat mij betreft vind ik, behalve de verdienste van de gehoorzaamheid, alles wat ik ga schrijven tijdverlies. Ja, ik zie niet wat dat allemaal voor nut voor u heeft, of het zou moeten zijn om de onschuld van dat kind te leren kennen.

Voordat ik u begin te vertellen wat ik me herinner over deze nieuwe periode in het leven van Jacinta, moet ik u zeggen dat er in de verschijningen van Onze Lieve Vrouw een paar dingen waren waarvan wij hadden afgesproken ze aan niemand te vertellen. Maar misschien ben ik nu toch wel verplicht om daar iets van te zeggen, om namelijk uit te leggen waar Jacinta zo’n grote liefde tot Jezus, tot het lijden en tot de zondaars voor de redding van wie zij zoveel offers heeft gebracht, vandaan haalde. U weet vast wel dat het Jacinta was die, stralend van blijdschap, zoveel geluk niet voor zich kon houden en onze afspraak om het aan niemand te vertellen, brak. Toen we op die bewuste middag als versuft door wat ons overkomen was, stil voor ons uit zaten te kijken, riep Jacinta van tijd tot tijd geestdriftig  uit:
O, wat een mooie Dame!
Ik zie het al, zei ik, jij gaat het nog eens tegen iemand zeggen!
Nee, nee, ik zeg het echt niet.
Toen haar broertje de volgende dag naar me toe kwam om me te zeggen dat ze het de vorige avond thuis verteld had, hoorde Jacinta de beschuldiging zwijgend aan.

Zie je wel, ik had het al gedacht, zei ik.
Ik kon het echt niet vóór me houden, zei ze huilend.
Nou, huil maar niet en zeg verder tegen niemand iets van wat de Dame heeft gezegd.
Ja, maar ik heb het al gezegd
Wat heb je gezegd?
Dat die Dame beloofd heeft ons naar de hemel te halen.
O jee, dat moest er dus meteen al uit!
Het spijt me. Ik zal voortaan nooit meer iets zeggen!

8. Nadenken over de hel

Toen we die dag op de plek kwamen waar we onze schapen zouden grazen, ging Jacinta mijmerend op een steen zitten.
Kom mee, spelen, Jacinta!
Nee, vandaag even niet.
Waarom niet?
Ik zit na te denken. Die dame zei dat we het rozenhoedje moesten bidden en veel offertjes brengen voor de zondaars. Nou, als we het rozenhoedje bidden, moeten we het Onzevader en het Weesgegroet voortaan voluit zeggen. En hoe doen we dat met die offertjes?
Francisco kwam al vlug met een goed  voorstel.
We geven ons brood aan de schapen. Dat is dan een offer.
Binnen een paar minuten was ons hele lunchpakket onder de schapen verdeeld. En zo vastten we strenger dan de strengste Kartuizer! Jacinta bleef maar op haar steen zitten nadenken en vroeg op een gegeven moment:
Die Dame zei ook dat er veel zielen naar de hel gaan. Wat is de hel eigenlijk?
Dat is een kuil met dieren en een grote brandstapel (dat zei mijn moeder altijd) en daar komen de zondaars in die niet biechten en daar blijven ze altijd branden.
Kom je daar nooit meer uit?
Nee.
Ook niet na heel veel jaar?
Nee. Aan de hel komt nooit een eind. En aan de hemel ook niet. Wie naar de hemel gaat, gaat er ook nooit meer uit. En wie naar de hel gaat, ook niet. Begrijp je niet dat ze eeuwig zijn? Ze hebben geen einde.

Dat was onze eerste meditatie over de hel en over de eeuwigheid. Wat de meeste indruk maakte op Jacinta, was de eeuwigheid. Zelfs als we aan het spelen waren vroeg ze soms opeens:
Zeg, na heel, héél veel jaren, houdt de hel dan nog niet op?

Een andere keer vroeg ze:
En die mensen die daar branden, gaan die niet dood?
Worden die geen as? Als we veel voor de zondaars bidden, laat Onze Lieve Heer ze er dan uit? Ook niet als we offertjes brengen? Arme mensen! We moeten maar veel voor ze bidden en offertjes brengen!
Soms zei ze erbij:
Wat is die Dame toch lief! Ze heeft ons al beloofd dat we naar de hemel gaan!

9. Liefde voor de zondaars

Jacinta nam het offeren voor de zondaars zo ernstig op dat ze geeen enkele gelegenheid voorbij liet gaan. Zo waren er een paar kinderen uit twee gezinnen van de Moita10 die langs de deuren liepen te bedelen. We kwamen ze een keer tegen toe wij onze kudde aan het weiden waren. Toen Jacinta hen zag zei ze:
Zullen we onze boterhammen aan die arme kinderen geven voor de bekering van de zondaars?

En zij bracht ze. Die middag zei ze dat ze honger had. Nu stonden daar een paar dwergeiken en steeneiken. De eikels waren nog tamelijk groen. Toch zei ik dat we ze wel konden eten. Francisco klom in een steeneik om zijn zakken te vullen, maar Jacinta herinnerde zich dat we beter de eikels van de dwergeik konden eten, omdat die bitterder zijn. En zo genoten we die middag van dat verrukkelijke eten! Jacinta maakte daar een van haar gebruikelijke offers van. Ze at ofwel eikels van de dwergeiken ofwel olijven van de  olijfbomen.
Ik zei een keer tegen haar:
Die moet je niet eten Jacinta, die zijn echt te bitter.

10 In die tijd een gehucht ten noorden van de Cova da Iria, ongeveer 1 km van de plaats van de verschijningen.

Daarom eet ik ze juist, om de zondaars te bekeren.

Dit was niet onze enige manier van vasten. We spraken af om, telkens als we die arme kinderen tegen kwamen, hun ons brood te geven. Die arme kinderen waren blij met onze gift en deden hun best om ons te ontmoeten en wachtten ons op. Zo gauw we ze zagen, ging Jacinta hun al het eten van die dag brengen, met zo’n vanzelfsprekendheid dat het leek of ze het zelf niet nodig had. Op zulke dagen bestond ons eten uit dennenappels, wortels van een klokbloemetje (een geel bloemetje dat aan de wortel een bolletje heeft ter grootte van een olijf), moerbeien, paddenstoelen en enkele dingen die we vonden aan de wortel van dennenbomen maar waarvan me op dit moment de naam niet te binnen schiet. Ook aten we vruchten, als die er waren, op een terrein dat van mijn vader  was.

Jacinta kon maar niet genoeg offertjes brengen. Op zekere dag bood een buurman mijn moeder een goede weide aan voor onze kudde, maar die was tamelijk ver weg en het was hartje zomer. Mijn moeder nam het gulle aanbod aan en stuurde me daar heen. Omdat daar in de buurt een vijver was, waar de kudde kon drinken, zei ze dat we het beste daar onze middagrust konden nemen, in de schaduw van de bomen. Onderweg kwamen we onze arme vriendjes tegen en Jacinta gaf hun al onze boterhammen. Het was een mooie dag, maar snikheet. Op die harde, droge rotsgrond leek de zon alles te willen verschroeien. We kregen dorst en er was geen druppel water om te drinken. 

Eerst brachten we het offer edelmoedig voor de bekering van zondaars, maar in de loop van de middag werd het niet meer uit te houden. Ik stelde mijn kameraadjes voor om ergens in de buurt wat water te gaan vragen. Daar waren ze het mee eens en ik klopte aan bij een oud vrouwtje dat me niet alleen een kannetje water gaf, maar ook een stuk brood dat ik dankbaar aannam en gauw met de anderen wilde verdelen. 
Eerst gaf ik het kannetje aan Francisco om te drinken.
Ik hoef niet, zei hij.
Waarom niet?
Ik wil iets lijden voor de bekering van de zondaars.


11  ‘Pregueira’, plaatselijk woord voor rotsachtig, onvruchtbaar terrein.

Drink jij dan, Jacinta!
Ik wil ook lijden voor de bekering van de zondaars.
Ik goot het water toen maar in de holte van een steen voor de schapen en bracht het kannetje terug naar de eigenares. Maar de hitte werd steeds erger. De boomkevers en de krekels sloten zich met hun geluid aan bij het kwaken van de kikkers in de nabije poel en het was een gekwaak en gestjirp om niet meer uit te houden. Jacinta die toch al zo zwak was en nu zo’n dorst had, zei met haar natuurlijke eenvoud:
Ga aan de sprinkhanen en de kikkers zeggen dat ze moeten ophouden. Ik verga van de hoofdpijn!
Toen zei Francisco:
Heb je dat dan niet over voor de zondaars?
Het arme kind nam haar hoofd tussen haar handjes en  zei:
Ja, wel, laten ze hun gang maar gaan.

10. Tegenstand van de familie

Intussen had het verhaal van wat gebeurd was zich snel verspreid. Mijn moeder begon zich eraan te ergeren en stond erop dat ik alles wat ik gezegd had terug nam. Op een dag wilde ze me, voordat ik met de kudde weg ging, dwingen toe te geven dat ik gelogen had. Om dat te bereiken deinsde ze er niet voor terug om mooie woorden, bedreigingen en zelfs de bezemsteel te gebruiken. Toen ze geen ander antwoord kreeg dan een stom stilzwijgen of de bevestiging van wat ik al gezegd had, liet ze me met de kudde schapen gaan, met de boodschap dat ik er in de loop van de dag maar eens goed over na moest denken; dat, als ze ooit leugens van haar kinderen geduld had, deze zeker nooit zou hebben toegestaan en ze zou me die avond als ik terug kwam verplichten naar de mensen toe te gaan die ik voor de gek had gehouden, om te bekennen dat ik gelogen had en te zeggen dat het me  speet.
Zo vertrok ik die dag met mijn schaapjes. Mijn makkertjes stonden me al op te wachten. Toen ze zagen dat ik huilde gingen ze naar me toe en vroegen wat er aan de hand was. Ik vertelde wat er was gebeurd en vroeg:
Oh, wat moet ik doen? Mama wil koste wat kost dat ik zeg dat ik gejokt heb, maar dat kan ik toch niet zeggen?

Daarop zei Francisco tegen Jacinta:

Zie je wel? Dat is jouw schuld. Waarom moest jij het nou verklappen?
Het arme kind begon te huilen en op haar knieën, met gevouwen handen, vroeg ze me om vergiffenis.
Het was verkeerd van me, zei ze huilend, maar ik zeg nooit meer iets tegen iemand!

U zou kunnen vragen, Excellentie, wie haar zo’n daad van nederigheid geleerd heeft. Ik weet het niet. Misschien heeft ze haar broertjes vergiffenis zien vragen aan haar ouders op de avond voor hun Eerste Communie. Het kan ook zijn dat de H.Maagd aan Jacinta meer genaden, kennis van God en van deugden had gegeven.

Toen mijnheer pastoor ons enige tijd later liet roepen om ons te ondervragen, boog Jacinta haar hoofd en met moeite kon de eerwaarde twee of drie woorden uit haar krijgen. Buiten vroeg ik haar:
Waarom wou je geen antwoord geven aan mijnheer pastoor?
Omdat ik jou beloofd had tegen niemand meer iets te zeggen.
Op zekere dag vroeg ze mij:
Waarom mogen we niet zeggen dat die Dame ons heeft gevraagd offertjes te brengen voor de zondaars?
Anders gaan ze ons vragen wélke offertjes we brengen.

Mijn moeder werd steeds bozer over het verloop van de gebeurtenissen. Daarom ondernam ze weer een poging om mij zover te krijgen dat ik bekende dat ik gelogen had. Op een morgen riep ze me bij zich en zei dat ze me naar de pastorie zou brengen. Als je daar bent, val je op je knieën, je zegt dat je gelogen hebt en je vraagt vergiffenis, zei ze. Toen we voorbij het huis van mijn tante kwamen, ging mijn moeder even naar binnen. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om aan Jacinta te vertellen wat er gaande was. Toen zij mijn bedrukte gezicht zag, kreeg ze tranen in haar ogen en ze zei:
Ik kom direct uit bed, roep Francisco en we gaan bidden bij jullie put. Als je terug bent, kom daar dan ook heen.

12 De eerste ondervraging door de pastoor, Manuel M.Ferreira, vond plaats eind mei 1917.

Toen ik terug was, liep ik meteen naar de put en daar zaten de twee op hun knietjes te bidden. Zo gauw ze me zagen liep Jacinta naar me toe, omhelsde me en vroeg hoe het afgelopen was. Ik vertelde het en zei:
Zie je wel? We hoeven niet bang te zijn voor niets. Die dame helpt ons altijd. Ze houdt heel veel van ons!
Sinds de dag dat Onze Lieve Vrouw ons geleerd had onze offertjes op te dragen aan Jezus, vroeg Jacinta telkens als we hadden afgesproken er een te brengen of ook als we een of andere beproeving te doorstaan hadden:
Heb je al tegen Jezus gezegd dat het uit liefde tot hem is? Als ik dan ‘nee’ zei…
Zeg ik het hem dan nu.
Ze vouwde haar handjes, hief haar ogen naar de hemel en zei:
Jezus, het is uit liefde tot u en voor de bekering van de zondaars.

11. Liefde tot de H.Vader

Twee priesters die ons kwamen ondervragen, raadden ons aan voor de H.Vader te bidden. Jacinta vroeg wie de H.Vader was en de goede priesters legden ons uit wie de H.Vader was en dat wij veel voor hem moesten bidden. Vanaf dat ogenblik had Jacinta zo’n grote liefde voor de paus dat ze, telkens wanneer ze een offertje aan Jezus opdroeg, er aan toe voegde: ‘en voor de H.Vader’. Aan het eind van het rozenhoedje bad ze altijd drie Wees- gegroeten voor de paus en soms zei ze:
Wat zou ik de H.Vader toch graag eens zien! Hier komen zoveel mensen en de H.Vader komt nooit.
In haar kinderlijke onnozelheid dacht ze dat de paus die reis kon maken net als de andere mensen.
Eens op een dag kregen mijn vader en mijn oom bevel om de volgende dag met ons voor de burgemeester te verschijnen.

13   Op 13 mei 1967 was Paulus VI, en op 13 mei 1982 was Johannes Paulus II in Fatima.

14 Lucia’s vader heette António dos Santos (overleden in 1919). Haar oom was Manuel Pedro Marto, de vader van Francisco en Jacinta (hij overleed in 1955).
15     De burgemeester was Artur de Oliveira Santos (overleden in 1955).

Mijn oom zei dat hij zijn kinderen niet meenam want, zei hij, ik zie geen reden om twee kinderen voor een rechtbank te brengen op een leeftijd waarop ze nog niet verantwoordelijk zijn voor hun daden. Bovendien zijn ze niet in staat lopend naar Vila Nova de Ourém te gaan. Ik zie nog wel wat ze willen. Mijn vader dacht er anders over.
Ik neem mijn dochter wel mee. Ze redt zich er maar uit. Ik heb geen verstand van die dingen.
Dat bevel was voor iedereen aanleiding om ons de stuipen op het lijf te jagen. De volgende dag moest mijn vader bij het huis van mijn oom een paar minuten op hem wachten. Ik liep vlug naar het bed van Jacinta om haar gedag te zeggen. Omdat ik niet wist of we elkaar ooit nog terug zouden zien, omhelsde ik haar. Huilend zei het arme kind tegen me:
Als ze je dood maken, zeg dan dat Francisco en wij net zo zijn als jij en dat wij ook willen sterven. Ik ga direct met Francisco naar de put om voor je te bidden.
Toen ik ’s avonds thuis kwam, liep ik direct naar de put en daar zaten de twee op hun knietjes te huilen, gebogen over de rand van de put, met hun hoofd in hun handen. Toen ze me zagen waren ze verbaasd:
Ben je daar? Je zusje kwam hier water halen en ze zei tegen ons dat ze je al gedood hadden! Je kan niet geloven hoeveel we gehuild en gebeden hebben om je…

12. In de gevangenis van Vila Nova de Ourém

Toen we een tijdje later werden vastgehouden, was wat Jacinta het ergst vond het feit dat onze ouders niets van zich lieten horen. Met tranen in haar ogen zei  ze:
Zowel jouw ouders als die van mij komen ons niet opzoeken. Ze geven niets meer om ons!
Huil maar niet, zei Francisco. Laten we het aan Jezus opofferen voor de bekering van de zondaars.
En met z’n ogen en handen naar de hemel gericht bood hij zijn offer aan:
Jezus, het is uit liefde tot u en voor de bekering van de zondaars.

En Jacinta voegde er nog aan toe:
En ook voor de H.Vader en als eerherstel voor de zonden die gedaan worden tegen het Onbevlekt Hart van Maria.

Toen wij, nadat we eerst van elkaar gescheiden waren, weer in een vertrek in de gevangenis bij elkaar gebracht werden en ons gezegd werd dat we even later gehaald zouden worden om op het vuur te worden geroosterd, ging Jacinta bij een raam staan dat uitkeek op de veemarkt. Eerst dacht ik dat ze afleiding zocht door naar buiten te kijken, maar al vlug merkte ik dat ze stond te huilen. Ik ging naar haar toe en vroeg waarom ze huilde:
Omdat we dood gaan, zei ze, zonder dat we nog één keer onze vader of moeder gezien hebben.
In tranen zei ze:
Als ik tenminste nog maar mijn moeder kon zien!
Wil je dan ook dat offer niet brengen voor de bekering van de zondaars?
Ja, ja.
En met een gezicht vol tranen, haar handen opgeheven, bood ze het offer aan:
Lieve Jezus, het is uit liefde voor u, voor de bekering van de zondaars, voor de H.Vader en tot eerherstel van de zonden die bedreven zijn tegen het Onbevlekt Hart van Maria.
De gevangenen die bij dit tafereel aanwezig waren, wilden ons troosten:
Waarom zeggen jullie dat geheim niet aan de burgemeester? vroegen ze. 
Wat kan het jullie nou schelen dat die Dame het niet wil?
Nee, dat niet! antwoordde Jacinta met klem. Dan ga ik liever dood.

13. Rozenhoedje in de gevangenis

We besloten toen het rozenhoedje te gaan bidden. Jacinta nam de medaille die ze aan een kettinkje om haar hals droeg en vroeg aan een van de gevangenen om die op te hangen aan een spijker aan de muur en op onze knieën begonnen we te bidden. Voor zover ze bidden konden, baden de gevangenen mee. In ieder geval zaten ze op hun knieën. Na het rozenhoedje ging Jacinta weer bij het raam staan huilen.

Jacinta, ik dacht dat je dat offer aan Onze Lieve Heer wilde opdragen? vroeg ik.
Ja, dat wil ik ook, maar als ik aan mama denk, moet ik vanzelf huilen.
Daarna wilden we bidden met ieder z’n eigen intentie. De H.Maagd had ons immers gezegd dat wij onze gebeden en offertjes ook moesten opdragen tot eerherstel van de zonden, bedreven tegen het Onbevlekt Hart van Maria. 

Eén zou offeren voor de zondaars, één voor de H.Vader en de derde voor eerherstel van de zonden tegen het Onbevlekt Hart van Maria. Ik zei dat Jacinta het eerst haar intentie mocht  kiezen.
Ik offer voor alle drie, zei ze, want ik vind ze alle drie mooi.

14. Gehechtheid aan het dansen

Een van de gevangenen speelde mondharmonica. Om ons wat af te leiden gingen ze dus maar muziek maken en zingen. Ze vroegen of we een dansje kenden. We zeiden dat we de ‘fandango’ en de ‘vira’ kenden. Jacinta danste met een arme boef die, toen hij zag hoe klein ze was, maar ging dansen met haar op zijn arm! Moge Onze Lieve Vrouw medelijden met hem hebben gehad en hem hebben bekeerd.

Nu zal u wel denken, Excellentie, dat is ook een mooie voorbereiding op de marteldood!... Dat is waar, ja. Maar we waren nog maar kinderen, we dachten niet verder. Jacinta hield heel veel van dansen en ze had er aanleg voor. Ik herinner me dat ze op zekere dag zat te huilen om haar broer, die in de oorlog was en van wie gedacht werd dat hij gesneuveld was. Om haar wat af te leiden organiseerde ik met twee van haar broertjes een dansje. Terwijl ze liep te dansen, veegde ze alsmaar haar tranen van haar gezicht. Ondanks dat ze zo graag danste – soms hoefde ze maar ergens een herder te horen spelen, of ze begon te dansen - zei ze op zekere dag, toen de feesten van Sint Jan en Carnaval naderden:
Ik dans nu niet meer.
Waarom niet?
Daar wil ik een offer van maken voor Onze Lieve Heer.
En aangezien wij altijd degenen waren die uitmaakten wat de kinderen speelden, was het afgelopen met de dansjes die bij zulke gelegenheden werden gedaan.

Geen opmerkingen: