BEZINNING




Jezus en Maria luisteren naar onze gebeden...










.....................................................................................................









MORGEN 8 december is het feest van Maria Onbevlekt Ontvangen. De paus vraagt om bij die gelegenheid vooral te bidden voor de Iraakse en Syrische christenen die vervolgd worden, op de vlucht zijn, of als martelaar zijn gestorven. Het is 2000 jaar geleden dat er geen christenen meer zijn in de grote Iraakse stad Mosul. Laten we bidden voor alle vluchtelingen overal ter wereld.


 Maria, onze toevlucht

Liefdevolle Maagd Maria, 
nog nooit is gehoord
dat iemand voor niets 
zijn toevlucht tot U zocht.

Aangemoedigd door dit vertrouwen,
kom ik tot U
met mijn zorgen.

Wijs mijn gebeden niet af,
maar neem ze goedgunstig aan
en wil mij verhoren,
o lieve Maagd Maria.


(Bernardus van Clairvaux)




.................................................................................................










Sedert 7 oktober 1571 geldt de maand oktober als de rozenkrans maand. Op genoemde datum had de zeeslag bij Lepanto plaats waar de overwinning op Turkse agressie behaald werd. De heilige Paus Pius V (1566-1572) schreef deze overwinning toe aan de hulp van de Maagd Maria verkregen door het bidden van de rozenkrans. 

De ouderen onder ons kunnen zich nog goed herinneren hoe vroeger in deze maand in de gezinnen dagelijks de rozenkrans gebeden werd. Gelukkig is dit gebruik niet helemaal verdwenen. 

In onze parochie wordt tijdens de oktobermaand iedere morgen na de Eucharistieviering het Rozenhoedje gebeden. En ook op vrijdagnamiddag is er Rozenkransgebed en Kruisweg. 

Door de eeuwen heen is de verering aan moeder Maria nooit verdwenen." Als ik langs een kapelletje kom bid ik wel altijd een Weesgegroetje tot Maria, dat zij onze familie mag beschermen", vertelde mij iemand. Bedevaartplaatsen zoals Lourdes, Banneux en Beauraing zijn meer in trek. Wat is het toch dat ons gelovigen onze toevlucht doet nemen in voor en tegenspoed bij Maria? Of dat nu in een bedevaartplaats is of in een kapelletje langs de weg. Wat spreekt ons zo aan in Maria? 

In een school moesten kinderen ze een tekening maken hoe zij Maria zagen. Een meisje had met een paar grote pennentrekken drie tekeningen gemaakt. De eerste figuur had de handen uitgestrekt met de handpalmen omlaag; daaronder stond “Maria heeft niets uit zichzelf”. De tweede figuur had de handpalmen naar boven uitgestrekt en daaronder stond; Maria heeft alles van God ontvangen. De derde tekening had de open handen uitgestrekt met als onderschrift; Maria heeft alles verder gegeven. Dit meisje had op eenvoudige, maar meesterlijke wijze heel de theologie over Maria uitgedrukt. 

Maria heeft niets uit zichzelf, Maria is net als wij allen een schepsel, geschapen door God, zij is van ons vlees en bloed. Zij is iemand van ons en alles van haar verwijst naar Jezus. Maria heeft alles van God ontvangen. God heeft geen enkel schepsel zo rijk verzadigd met hemelse gaven, als de Moeder van Jezus. Daarom prijst Maria groot de Heer en jubelt haar geest in God, haar redder. Maria heeft alles verder gegeven. Zij heeft niets voor zichzelf behouden. Alles wat zij van God ontvangen heeft geeft zij als dienstmaagd van de Heer verder aan ons haar kinderen. Zo is Maria voor ons een voorbeeld en een belofte. 

Ook wij hebben niets uit ons zelf. Wat hebben wij dat wij niet ontvangen hebben? Maar wij beroemen ons er vaak op dat alsof wij alles uit ons zelf hebben en leven zo weinig van de overtuiging dat wij alles van God ontvangen hebben. Ten slotte wordt ook van ons verlangd dat wij alles wat we ontvangen hebben doorgeven aan onze medemens immers niemand van ons leeft puur alleen voor zichzelf. 

Wat is er mooier dan dat we in voor en tegenspoed ons steeds kunnen wenden tot haar die ons door Christus zelf als moeder is gegeven. Laten wij haar groeten met die geweldige tekst van het Ave Maria. 

bron: http://www.parochiegulpen.nl/index.php/archief/63-oktober-rozenkransmaand










Nu de vrede op zoveel plaatsen wordt geschonden....



WAAR VIND IK EEN PLAATS OP AARD

Waar vind ik een plaats op aard’,
waar ik kan bestaan?
Waar ik rijk ben zonder geld,
Daarheen wil ik gaan.
Waar wij werken voor elkaar,
zonder onderscheid
Waar geweld ons niet bedreigt,
wanneer komt die tijd.

Waar men enkel strijden zal,
voor elkaars bestaan
Waar een kind nog spelen kan,
daarheen wil ik gaan.
Wanneer zullen U en ik
rijp zijn voor een tijd,
die een wereld levend houdt,
zonder haat en nijd.

Waar de mensen mensen zijn,
die elkaar verstaan,
Waar de liefde liefde is,
daarheen wil ik gaan.
Waar het eeuwig VREDE is
waar de ZON steeds schijnt
Waar een nieuwe wereld is,
die niet meer verdwijnt.

auteur onbekend.


...............................................................................




Gods tuinen 

Je kunt de bloembol opensnijden, 
maar 't leven dat ontdek je niet. 
Er is misschien het kiembeginsel, 
waarvan je slechts de voortgang ziet. 
De rest ligt nog geheel verborgen, 
wacht tot het wonder zich vervult. 

Het vraagt gelijk zoveel processen 
een tijd van eindeloos geduld. 
Zo gaat aan 't vormen van een godskind 
een levenslange strijd vooraf, 
tot het geheim zich laat ontdekken 
dat God het bij de aanvang gaf. 
Probeer er niet doorheen te breken, 
voordat het kleurrijk wordt onthuld. 

Je zult het onvolledig vinden. 
Het vraagt om eindeloos geduld. 
Maar als de ziel zich eenmaal opent, 
haar eindbestemming rijk ontplooit, 
pas dan de schoonheid openbaar komt 
en zich met wond're tinten tooit. 
Nu kunnen wij nog niet ontdekken 
hoe 't leven zich ontwikk'len gaat, 
dat eens als planting Gods hierboven 
voor eeuwig in Zijn tuinen staat. 

Frits Deubel. 










ADVENT, tijd van VERWACHTING.

Dit is een lied dat mij bijzonder aangrijpt.
Naar Hem gaat mijn verlangen uit. 
Naarmate ik ouder word,
zoek ik Hem steeds meer en meer.
Niet omdat ik bang ben en weet dat er
mij niet zoveel jaren meer resten.
Maar omdat ik zeker ben van Hem,
van Zijn oneindige liefde en trouw. 
ria 1.12.13


Houd mij in leven, wees Gij mijn redding,
steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

Omdat Gij zijt zoals Gij zijt,
zie naar mij om en wees mij genadig,
want op U wacht ik, een leven lang.
Heer, mijn God, ik ben zeker van U.

Houd mij in leven, wees Gij mijn redding
steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

Steeds weer zoeken mijn ogen naar U.
Zijt Gij het, Heer, die komen zal,
of moeten wij een ander verwachten?
Heer, mijn God, ik ben zeker van U.

Houd mij in leven, wees Gij mijn redding
steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

Gij geeft Uw woord aan deze wereld,
Gij zijt mijn lied, de God van mijn vreugde,
naar U gaat mijn verlangen, Heer.
Steeds weer zoeken mijn ogen naar U.

Houd mij in leven, wees Gij mijn redding
steeds weer zoeken mijn ogen naar U.



De kwestie Herzegovina
DE WAARHEID
OVER DE 'KWESTIE HERZEGOVINA’
De geschiedenis van het tragisch conflict
tussen de bisschoppen en de franciscanen
in Bosnië-Herzegovina

door: Dr. Viktor Nuiæ, OFM
uitgegeven door: K. KREŠIMIR, Zagreb, 1998

Inleiding

Opmerking vooraf:

Dit kort overzicht van de geschiedenis van het tragisch conflict tussen de franciscanen van Bosnië Herzegovina en de bisschoppen, vanaf het begin [1881] tot augustus 1996, met een bijzondere nadruk op de conflicten tussen de franciscanen en de drie laatste bisschoppen van Herzegovina, beter gekend als de “kwestie Herzegovina,” is geschreven als een populaire uitgave. Het bevat geen wetenschappelijk noten met gegevens over de gebruikte literaire bronnen. Dit is weggelegd voor een toekomstige, allesomvattende wetenschappelijke uitgave. Niettemin is deze tekst gebaseerd op de geciteerde documenten [bronnen] en enkele werken die ik gepubliceerd heb of die nog wachten op publicatie. Andere bronnen omvatten de notities en het geheugen van de auteur als een directe deelnemer aan al de onderhandelingen die werden gehouden van mei 1968 tot einde 1979, met uitsluiting van de onderhandelingen met de Congregatie voor de Evangelisatie van de Volkeren, gehouden te Rome op 20 februari 1974. De auteur heeft niet deelgenomen aan dit congres aangezien zijn paspoort werd geweigerd. De gebruikte literatuur omvat: ‘The Schematism of the Herzegovinian Franciscan Province’ [1977]; het boek ‘Lucema Lucens’ van fr. Ignatius Gavra, [1978] en een artikel door dezelfde auteur ‘Law against Justice’, gepubliceerd in St. Anthony’s Calender [1996], pp. 71-82.

Ik besef dat velen dit boek met verbazing en met een veelheid van vragen zullen ontvangen: waarom deze binnenkerkelijke conflicten publiek maken? Misschien hebben ze gelijk, maar aangezien dit conflict tussen de bisschoppen en de franciscanen sinds eeuwen publiekelijk duurt en het een gespreksonderwerp vormt op vele plaatsen, zijn we van mening dat het van meer respect betuigt om de zaak openlijk te benaderen met de volle waarheid bij de hand. Stilte, geheimhouding, het toedekken en een eenzijdige uitleg van de waarheid vormen voedsel voor roddels en leugens, dewelke we, tenminste diegene die welwillend zijn, zeker kunnen missen. Het zou oneervol zijn om zodanig over iemand te spreken zodat hij zichzelf niet kan verdedigen, d.w.z. achter zijn rug, tot een onwetend publiek zonder enige vorm van bewijs.

We zullen niet spreken over individuele personen, behalve wanneer dit onvermijdelijk is, maar meer over de feiten, acties en houdingen. We zullen niemand van de ene zijde afschilderen als goed en van de andere zijde als kwaad. We geloven dat dit een bruikbare methode is om zich te houden aan het motto van Aleksandr Solzjenitsyn dat hij gebruikte in het tweede volume van "De Goelag Archipel": "De lijn, die goed en kwaad van elkaar scheidt, loopt niet tussen klassen noch partijen, maar doorheen elk menselijk hart. Deze lijn is mobiel en veranderlijk tijdens de jaren. Zelfs in het hart dat door het kwaad is overgenomen, blijft er een bruggenhoofd naar het goede. Zelfs in de besten onder ons, blijft er een onoverwinnelijke schuilplaats van het kwaad."

De directe inspiratie om deze tekst te publiceren is het laatste conflict tussen de bisschoppelijke ordinarius in Mostar en het provincialaat van de Herzegovijnse franciscanen, waar de bisschop tijdens de hevige strijd tussen de Kroaten en de Bosnische moslims de franciscanen met macht heeft weggestuurd. In 1996 zijn ze feitelijk weggedreven uit Mostar, en later uit Capljina. Ze werden weggedreven in de letterlijke betekenis van het woord omdat hij niet wou dat ze zich zouden bevinden ergens in de wijde omtrek van Capljina, de plaats waar ze gedurende eeuwen de geestelijke dienaren van waren. Hij wil ze niet laten blijven, zelfs niet als een gemeenschap van een clerus zonder parochie!

Desalniettemin, o de essentie van het probleem te doorgronden en voor het goed van de waarheid, is het nodig in het kort de geschiedenis van het conflict op te roepen. Vooreerst in Bosnië en later in Herzegovina.

Hoofdstuk 1: Bosna Srebrena

1. De vestiging van Bosnisch-franciscaans Vicariaat

Het Bosnisch Vicariaat werd gevestigd onmiddellijk volgend op de komst van de generaal van de franciscanen, pater Gerald Odnonis,in Bosnië, toen hij in 1339 de Bosnische banneling Stjepan Kotromani kwam bezoeken. Het was de eerste taak van de franciscanen om de ketterij van Bogomiel, die Bosnië had overspoeld, terug te dringen en te weerstaan. Uit verschillende delen van Europa [Italië, Duitsland, Engeland, Spanje en Polen]kwamen franciscaanse missionarissen om deze taak te volbrengen. Ze waren zeer succesvol: leerden vrij snel de taal, namen de mentaliteit van de plaatselijke bevolking over, rekruteerden kandidaten uit het volk, en werden zelf beschouwd als bewoners van het land. Verschillende pauselijke documenten verwijzen naar de moeilijke taak die de franciscanen wachtte. Het meest uitgebreide daarvan is de pauselijke bul Super gregem Dominicum, van paus Eugenius IV, d.d. 23 januari 1445. Omdat bekering echter nood heeft aan geloofsondersteuning, begonnen de franciscanen een curie [bestuur] te organiseren waarvoor ze de exclusieve rechten van de paus hadden bekomen. Als bijvoorbeeld een edelman zijn eigen kapel en een eigen seculiere priester verlangde, had hij daarvoor eerst toestemming nodig van de franciscanen.

Wanneer de Turken Bosnië binnenvielen, bleven de franciscanen hun werk verder zetten maar, naarmate de tijd vorderde, vielen ze wel ten prooi aan steeds zwaardere beproevingen. Het werd bijzonder moeilijk wanneer aan het einde van de zeventiende eeuw tot in de achttiende en negentiende eeuw Oostenrijk en nog enkele andere Europese landen de Turken succesvol afweerden en hen verdrongen uit Hongarije, Slavonië en Dalmatia.

Regelmatig werden de franciscanen door de Turken vernederd, geslagen, aangehouden en vermoord. Ondanks de grote druk en ondanks het feit dat een groot deel van de katholieke bevolking rampspoed onderging en wegvluchtte, bleef een deel van de bevolking in Bosnië en sloeg ze erin het katholicisme als een constituerende factor van de regio te behouden. Het meeste van de verdienste voor het behoud van de katholicisme gaat naar de franciscanen.

Zelfs bisschop Stadler [wiens inauguratie het begin markeert van het conflict] zei: “Waarschijnlijk is er nergens een land in de wereld als Bosnië-Herzegovina dat zoveel te danken heeft aan de franciscanen. De zonen van Sint Franciscus, die zo veel lijden, slachtoffers en verbanning onder ogen hebben gezien, sloegen erin de het katholiek geloof in Bosnië te bewaren. Ze leefden en stierven voor Bosnië tot er uiteindelijk betere dagen voor dit land kwamen, ook dankzij hen.”

De Bosnisch-Herzegovijnse franciscanen hebben niet enkel de verdienste het geloof onder het volk te bewaren maar ook het nationaal bewustzijn als Kroaten en de culturele verheffing tijdens de donkere periode van ons verleden.

Laten we gewoon melding maken van de lijst van Bosnische franciscaanse schrijvers zoals Matija Divković [negentiende eeuw], eindigend met Juki, Marti, Kneevi en Josi.

2. Het invoeren van een nieuwe kerkelijke hiërachie

Oostenrijk was een dubbele monarchie: het kwam niet tegemoet in het delen van het beleid met de Hongaren en terzelfder tijd hield ze het Slavische volk, wanneer ze maar kon, als ondergeschikt en als verdeeld. Na de inval in Bosnië-Herzegovina, was de monarchie geen voorstander van het idee dat de Slaven, en meer bepaald de Kroaten, sterk en één zouden zijn. Dat lag aan de oorsprong van een Bosnische natie als zodanig en begon de Bosnische taal te neigen naar de moslims.

Dat was eigen aan koloniale politiek zodat zelfs na dertig jaar heerschappij Bosnië nog steeds het lijfeigenschap kende en 85% van de kinderen verstoken bleef van een basisopvoeding. Deze politiek werd door de Bosnisch-Herzegovijnse franciscanen, die steeds hun toebehoren tot de Kroaten beklemtoonden, bestreden. Hierdoor was Oostenrijk vastbesloten de instroom van franciscanen te verminderen door hun financiële steun af te snijden, hun parochies te ontnemen en ze volledig uit het publieke leven weg te duwen.

Als voorbereiding hierop besloot de Oostenrijkse diplomatie in 1875 een pauselijke visitator naar Bosnië te sturen om de mogelijkheid te onderzoeken een nieuwe kerkelijke structuur in die regio te vestigen. Omwille van de Revolutie had deze visitatie pas plaats in 1878, en eindigde toen met een negatief besluit: "de visitator, Dr. Kazimir Forlani, de apostolische vicaris Vuji en de Bosnisch-Herzegovijnse franciscanen ondertekenden te Kraljeva Sutjeska een verklaring waarin staat “dat er nu geen behoefte was aan verandering in Bosnië."

Toch was onmiddellijk na de bezetting de Oostenrijkse diplomatie, door hun gezant Paara en andere contacten in Rome, vastbesloten te slagen in hun opzet: de franciscanen hun parochies te ontnemen en seculiere priesters, geleid door een gewone hiërarchie [diocesane bisschop], in Bosnië te introduceren. Alzo leidde de Heilige Stoel door de pauselijke bul Ex hac augusta [d.d. 5 juli 1881] van paus Leo XIII, Bosnië binnen in de gewone hiërarchie.

Het erkende het recht van de Oostenrijkse keizer om de aartsbisschop en de bisschoppen van Bosnië-Herzegovina te benoemen, de eerste kanunnik van het kapittel van Sarajevo [die de andere drie dan zelf ging nomineren] aan te bevelen bij de paus.

Oostenrijk sloeg niet in haar opzet de franciscanen volledig uit Bosnië te verwijderen. Het maakte gebruikte van andere veelal oneerbare middelen: het verzaakte aan gedane beloftes aan de franciscanen, ze werden beschuldig en belasterd als zijnde ongeschoold en ongeordend, ze dreigden met administratieve maatregelen tegen hen en trachten constant hun vragen aan de Heilige Stoel te ridiculiseren.

3. Het tijdperk van aartsbisschop Stadler

Enkele maanden na de afkondiging van vermelde pauselijke bul werd Dr. Josip Stadler aangesteld als eerste aartsbisschop van Vrhbosna. De franciscanen verwelkomde de nieuwe bisschop hartelijk en met goede bedoelingen. Voor hij een voet zette op Bosnische grond gingen verschillende franciscanen naar Slavonski Brod om hem daar bij zijn aankomst te ontmoeten. Langs heel de weg tot Sarajevo werd hij door de franciscanen en de bevolking begroet.

Het valt niet te ontkennen dat aartsbisschop Stadler een gewetensvol en ijverig man was. Zijn ijver en plichtsgevoel [en nog andere kwaliteiten] werden dikwijls benadrukt en onderstreept door verschillende franciscaanse provinciaals. Zijn vorming had een solide basis, binnen het kader van het negentiende eeuwse theologisch denken, zijn achtergrond, zijn visie op mens en maatschappij en de rol van wetenschap en geloof, relatie tussen staat en geloof, natie en geloof. Hij was zeker een bekwaam organisator.

Zijn tijdgenoten benadrukten de grote bouwconstructies die de bisschop ondernam: de kathedraal [1884-1889], voorzieningen voor opleiding in Travnik en Sarajevo, de parochiekerk in Novo Sarajevo, het aartsbisschoppelijk paleis met zijn kapel, het toevluchtsoord Bethlehem voor vrouwen en Egipat voor mannen in Sarajevo, en Dolorosa, een kerk en klooster voor de zusters te Ardak bij Gradaac. Hij hielp ook bij de bouw van andere kerken en parochiebesturen.

Niettemin had Stadler enkele minder goede kanten en manieren die leidde tot het diepe conflict met de Bosnische franciscanen. Na de aankomst van aartsbisschop Stadler, en later onder de leiding van Šari, kwamen er drie algemene problemen naar boven:

de onteigening van parochies
de secularisatie van de franciscanen
het wegduwen van de franciscanen uit het publieke leven.
De onteigening van parochies

Op 10 december 1881 besloot de Congregatie voor Buitengewone Kerkelijke Zaken dat al de parochies ter beschikking staan van de bisschoppen indien de franciscanen hun rechten erop niet kunnen opeisen, uitgezonderd de parochies die reeds aan een franciscaans klooster toebehoren. De parochies moesten aan de bisschop overgedragen worden als vacant. Terzelfder tijd werd er een moratorium voor een Pericode van één jaar ingesteld waarin parochiepriesters niet werden benoemd. Dit met de bedoeling de franciscanen voldoende tijd te gunnen hun dossier met betrekking tot hun bijzondere rechten over deze parochies, als deze rechten tenminste bestonden, aan de Heilige Stoel voor te dragen.

In de laatste clausule van het decreet betuigden de franciscanen hun dankbaarheid tot de Heilige Stoel. Ze dienden een bijzonder verzoek in als bewijs van hun rechten. Er werd zelfs speciaal een boek daarover gepubliceerd. Volgens de kerkelijke wet van die tijd kon een parochie terecht regulier [= afhangend van een klooster] worden op vier manieren:

omdat de monniken een parochie oprichtte waar er tot dan toe geen was
omdat ze er een toelage voor kregen
omdat zij de parochie beheerden voor een zekere Pericode [tussen 30 en 40 jaar], in welk geval er naar wordt verwezen als voorschrift of wet van verjaring
omdat de parochies aan hun leiding en zorg zijn overhandigd door de passende kerkelijke autoriteiten of de Heilige Stoel. De Bosnische franciscanen verwierven het recht op hun eigen parochies via deze vier manieren.
Ze drukten niettemin hun bereidheid uit om zich terug te trekken uit 16 parochies in het bisdom Vrhbosna en uit 8 parochies in het bisdom Banja Luka. Maar de bisschop beschouwde dit aantal veel te weinig. De franciscanen boden dan 8 bijkomende parochies aan boven de reeds 24 oorspronkelijke. Maar nu weigerde de aartsbisschop dit aanbod en eiste dat naast de 24 oorspronkelijke, er nog eens 20 worden overhandigd. De franciscanen richtten dan een verzoek tot de Heilige Stoel. Dat verzoek werd naar Rome gebracht door broeder Ilija avarovi alwaar hij de hele situatie in persoon voorlegde aan de Heilige Stoel. Terzelfder tijd is de aartsbisschop ook naar Rome gegaan om daar zijn wensen uit te drukken. Paus Leo XIII gaf opdracht aan de Congregatie voor Buitengewone Kerkelijke Zaken de zaak te onderzoeken. Het onderzoek werd afgesloten met een decreet uitgevaardigd op 14 maart 1883 door de Heilige Vader. Het besluit gaf een bevel aan de franciscanen om 35 parochies over te dragen aan de aartsbisschop terwijl de rest als reguliere parochies in bezit bleven van de franciscanen.

In eerste instantie aanvaarde aartsbisschop Stadler het decreet van 1883 als definitief. In het tijdschrift The Sacred Heart of Christ, nr. 4 ,1883, werd het decreet gepubliceerd als officieel nummer 290 met als titel "Het parochieprobleem opgelost." Later echter heeft Stadler voortdurend geprobeerd de geldigheidsduur van dat besluit te ontkennen.

De secularisatie van de franciscanen

In onze context is het woord ‘secularisatie’ te verstaan als de overgang van een monastieke naar een wereldlijke [seculiere] clerus. Omwille van Stadler’s pogingen de franciscanen gedwongen over te stappen naar een seculiere clerus, werd hun vertrouwen in de aartsbisschop geruïneerd en werden de fundamenten van de ‘Bosna Srebrena’ provincie door elkaar geschud.

Zelfs voor zijn aankomst in Bosnië, had Stadler een ngatief oordeel over de franciscanen. In zijn homilieën herhaalde hij voortdurend dat een seculiere clerus meer succesvol zou zijn in de pastorale zorg. Soms zei hij: “Als de franciscanen seculiere clerus zouden worden, dan zouden ze goede priesters zijn!” Het is algemeen geweten dat secularisatie niet gegrond is op hogere motieven, maar eerder gebaseerd is op menselijke zwakheid en besluitloosheid. Als resultaat van Stadler’s acties waren de franciscanen, tenminste als ze het overleefden, bestemd om tot enkele tientallen kloosters te worden beperkt.

In 1883 benaderde hij de provinciaal Avarovi met een voorstel om tot een overeenkomst te komen betreffende de secularisatie van de franciscanen. Dit zou hetzelfde zijn om een vader voor te stellen welke de beste manier is om zijn familie te vernietigen. Deze pogingen werden herhaald in 1896 toen hij provinciaal Iak voorstelde dat de franciscanen gewoon werden toegelaten de orde te verlaten. In 1898 zond hij via hun Provinciaal zijn Proclamatie tot de franciscanen om seculiere clerus te worden.

In het begin van 1898 waren er slechts 11 seculiere priesters. Stadler hoopte dat als hij meer priesters ter beschikking had, hij alle parochies zou verkrijgen. Hij geloofde dat vele franciscanen hun nieuwe constituties [hij verwees ernaar als "hervormingen"] zouden weigeren en ze bijgevolg een secularisatie zouden aanvragen. In eigen persoon ging hij naar hen toen om hen te overtuigen deze stap te nemen. Terzelfdertijd [rond 11 februari 1898] stuurde hij een brief naar de Heilige Vader waarin hij vroeg dat al de Bosnische parochies aan hem werden toegewezen. Als rechtvaardiging van zijn verzoek vermelde hij dat de meerderheid van de Bosnische franciscanen ernaar verlangden te worden geseculariseerd en dat hij had voorgesteld dat te aanvaarden. Ook verzocht hij de Heilige Stoel hem de macht te geven deze franciscanen tot zijn eigen clerus te aanvaarden zonder de nodige pauselijke goedkeuring.

Niettemin, ondanks de eisen vermeld in bovengenoemde brief van de aartsbisschop, deden slechts enkele franciscanen hun aanvraag tot secularisatie. Alzo verscheen op 25 maart 1898, het feest van de Aankondiging, zijn Proclamatie waarin de franciscanen openlijk en publiekelijk werden opgeroepen afstand te doen van hun orde en zich aan te sluiten bij de seculiere clerus. Deze Proclamatie werd met het referentienummer 322 verzonden naar persoonlijke adressen en het werd ook gepubliceerd in de officiële nieuwsbrief Vrhbosna.

Het wegduwen van de franciscanen uit het publieke leven

Het wegduwen van de franciscanen uit het publieke leven was het duidelijkst tijdens Stadler’s Pericode. Binnen de overheidsinstanties verminderde hij hun goede naam en positie in de maatschappij en trachtte hen volledig uit gerenommeerde en winstgevende diensten uit te sluiten. Dit omvatte o.a. benoemingen als catechist in Sarajevo en andere grote steden. Het blijkt dat Stadler het als ondenkbaar achtte dat een Bosnische franciscaan lid zou worden van het bisschoppelijk Kapittel.

De pogingen het aantal franciscanen te verminderen gingen verder door te voorkomen dat ze zouden deelnemen aan het politieke leven. Tijdens de verkiezingen voor het Bosnische Parlement wist tegenstanders van de franciscanen Rome ervan te overtuigen dat de Bosnische en Herzegovijnse franciscanen hun recht op ‘passief stemmen’ zouden verliezen. Dit betekende dat ze niet als vertegenwoordigers van het Parlement gekozen konden worden. Als burgers en in overeenstemming met de grondwet, hadden zij dit recht en nu zou de ‘Kerk’ hen dit recht moeten ontnemen. In zekere zin zou dit zelfs positief zijn, waarom immers zouden priesters politici moeten kunnen worden, daar dat hun spirituele missie in twijfel kan brengen? Als dat inderdaad zo is, waarom werd voor die kwestie dat recht van de seculiere geestelijken in Bosnië en elders dan niet ontnomen? Het werd nog niet eens als een mogelijkheid in beschouwing genomen. Het bracht niet alleen schade toe aan de Bosnische en Herzegovijnse franciscanen, maar ook in zekere zin aan de hele nationale kwestie. Toen er tijdens die Pericode er nog te weinig seculiere intelligentsia en participatie van de priesters was, met inbegrip van de franciscanen, was het meer dan nodig te worden betrokken bij de verdediging van de nationale belangen. Een Herzegovijnse franciscaan, broeder Didak Bunit, was heel hard in zijn reactie op deze acties en hij stuurde een brief aan de provinciaal van de Bosnische franciscanen en de latere bisschop van Mostar, fr. Alojzije Miši, “Dankzij dit verbod, worden we zeker weggeworpen als afval. Het is bijna alsof ze zeggen, ‘Scheer je weg frater! Uit onze parochie! Scheer je weg uit het openbare leven frater! Terug naar uw klooster, frater!’, m.a.w. ‘Ga weg uit deze wereld,frater!’”

De fundamentele reden achter dit wegduwen van de franciscanen uit het publieke leven, was het ‘ideaal’ van de bisschoppelijke macht over de Bosnische bisschoppen. Stadler had dat ideaal vanuit Oostenrijk meegebracht waar er in die tijd nog een feodale geest heerste. Dit bleek volkomen natuurlijk voor Stadler en was gebaseerd op zijn geloof in het almachtige Goddelijk recht.

De Bosnische franciscanen stonden echter tot dan toe ter beschikking van bisschoppen die geen bisschop waren in het belang van hun eigen macht en faam, maar eerder in het belang van de priesters en het volk. Het waren bisschoppen zoals fr. Mario Dobreti, fr. Augustine Mileit, fr. Marijan Šunji, fr. Paškal Vujii en anderen. De franciscanen hadden een minder diepe achting voor de wereldlijke lof van het gezag en de praalzucht van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, als ze hadden voor de echte waarden van deugd en heiligheid.

Omwille van de houdingen en inspanningen van de aartsbisschop kwamen zelfs de meest nederige franciscanen, zoals Avarovi, de Uri’s , Miši, Ubeli, enz. tegen hem in opstand. Ze waren zeer teleurgesteld met de acties van de leider van de kerk en waren er vast van overtuigd dat zijn acties niet zo zeer schadelijk waren voor hen als franciscanen als wel voor het katholicisme in Bosnië.

Op termijn had de ordinarius van de aartsbisschop zijn "eigen" clerus samengesteld en verdrievoudigde hij praktisch vrijwel het aantal parochies ter zijner beschikking. Hij bood een grote deel van de buitenlandse en later binnenlands inkomsten van de Kerk aan ten gunste van zijn priesters. Tot slot verdedigde hij persoonlijk de clerus naast de al te liberale rechten dewelke zij genoten krachtens de canonieke wet. Deze werden dan zijn ‘jaloerse’ successen gedurende deze politieke eeuw. Deze successen bleken hem later echter veel te duur komen te staan.

4. De ontwikkeling van "Bosna Srebrena"

Ondanks alle moeilijkheden die aartsbisschop Stadler en zijn ordinarius veroorzaakte, bleven de Franciscanen hun provincie verder ontwikkelen. Eén tak was de snelle ontplooiing van bouwactiviteiten [de bouw van onderwijscentra in Visoko en Sarajevo niet meegerekend]. Onder het bewind van Stadler bestonden er bouwwerven op vele fronten. De franciscanen bouwden vijf compleet nieuwe kloosters: Kraljeva Sutjeska, Petrievac, Sarajevo en Rama. Ze bouwden ook 26 franciscaanse parochiekerken. Sommige kerken werden gerenoveerd, je zou zelfs kunnen zeggen dat ze vrijwel bijna als nieuw werden herbouwd. Deze bevinden zich in Vareš, Vidoši, Ljubunica en Gorica [Livno]. De franciscanen bouwden ook een groot aantal kerken in de diocesane parochies. Tijdens de Pericode van Stadler bouwden ze ook 31 parochiebesturen waarvan er 17 werden gevestigd in diocesane parochies. Ook andere openbare instellingen en gebouwen, die ik hier niet vernoem, werden gebouwd.

We willen graag benadrukken dat de aanleg van deze gebouwen [die vaak veel groter en talrijker waren dan dewelke door de ordinarius van de aartsbisschop werden gebouwd] uitsluitend door de franciscanen en hun gemeenschappen werden gefinancierd. Slechts zelden bood de overheid hiervoor steun aan.

Al het geld dat de christelijke wereld verzamelde en verzond naar de aartsbisschop ten behoeve van de arme Bosnische katholieken [voor zover het de franciscanen aanbelangde] kwam vrijwel niet terecht in Bosnië. Daardoor kwamen de franciscanen in een veel slechtere toestand dan ze tijdens de Turkse invasies waren. Tijdens de Turkse overheersing werd er hulp gezonden vanuit Frankrijk en Duitsland als steun voor de bouw van kerken en als voorziening van kerkelijke gewaden. Deze bron stond nu droog. "Hoe hard de franciscanen nu ook klopten, het antwoord was telkens: "Ze hebben hun eigen regering om nu te zorgen voor hen, laat die regering hen dan helpen!" Zelfs als ze nu gingen kloppen op deuren waar ze nog nooit eerder waren geweigerd, was hun kloppen vruchteloos.

5. Het tijdperk van aartsbisschop Šari

Na de lange pericode van Stadler’s bewind die een volle 37 jaar duurde [1881-1918], kenmerkte een veel kortere pericode van twintig jaar het tijdperk van Šari [1919-1945]. Dit was de pericode tussen de twee wereldoorlogen en in een nieuwe staat bekend als het Koninkrijk van de Serviërs, Slovenen en Kroaten [SHS], beter gezegd, het Koninkrijk Joegoslavië.

In vergelijking met Josip Stadler, werd Ivan Šari [1871-1960] geboren in Bosnië. Hij leerde de Bosnische fraters onmiddellijk kennen. Soms toonde hij zelf gevoelens van sympathie en begrip voor hen. Tijdens zijn opleiding in Travnik en Sarajevo werd hij echter sterk beïnvloed. Ten aanzien van de monastieke clerus nam hij daar de visie van de Jezuïeten over. Ten slotte werd hij ook beïnvloed door het gemeenschappelijke leven dat hij met aartsbisschop Stadler deelde. Vrijwel onmiddellijk na zijn afstuderen, slechts 25 jaar oud, werd Šari kanunnik in Sarajevo. Hij bleef bij Stadler tot aan zijn dood. Het lijkt erop dat hij vrijwel alles zonder enige kritiek aanvaarde wat Stadler te zeggen had over de franciscanen, evenals diens visie over het gezag alsook met betrekking over zijn taak als aartsbisschop van Vrhbosna. Als zodanig nam Šari de doelstellingen van Stadler over. Hij wou gewoon Stadler imiteren.

We hebben weet van drie klachten of liever aanvragen die door Šari zijn doorgestuurd waarin hij eist dat de franciscanen worden ontheven van hun parochies: in 1928, 1931 en 1936. Feitelijk kan er worden gezegd dat zijn verzoeken tot het confisqueren van deze parochies ceterum censeo [vooraf bepaalde eisen] waren, zoals ook zijn andere correspondentie naar Rome in zake de franciscanen, zelfs als dit niet altijd duidelijk en direct zo was uitgedrukt.

Volgens aartsbisschop Šari behoorden deze franciscaanse parochies niet tot de franciscanen omdat de pastorijen en de kerken niet aan hen behoorden omdat ze door het volk werden gebouwd! Zelfs als het waar is dat het volk deze kerken hebben gebouwd dan is daarmee niet bewezen dat de parochies niet rechtmatig aan de franciscanen behoorden. De rechten [titel] op een parochie kan slechts op één manier worden verkregen terwijl het eigendom van een parochie en pastorij een totaal andere zaak is. In het kerkelijk recht staat er niet dat in kloosterparochies de kerk en de pastorij ook eigendom zijn van de monastieke gemeenschap waartoe de parochie behoort. In dit licht is de aanspraak van de aartsbisschop in naam van het ‘volk’ van geen enkele waarde. De monniken hadden veel verdiend met hun eigen zwoegen en werken en met hun inkomsten hadden ze deze huizen gebouwd of gekocht. Wettelijke documenten bestaan er om dit te bewijzen. Inderdaad, het volk heeft vaak vrijwillig geholpen bij het bouwen van deze kerken, maar uiteindelijk werden deze franciscaanse kerken gebouwd ten dienste van het volk.

Aartsbisschop Šari was van mening dat de franciscanen alles hadden gekregen van het volk en de weldoeners omdat toen ze voor het eerst in Bosnië aankwamen ze niets hadden. Daarom concludeerde hij dat ze niets in eigendom hadden. De mensen hadden voor de kerk gegeven en niet voor de franciscanen zelf. Niettemin, het is niet belangrijk wie gekregen heeft van wie maar om welke reden er iets werd gegeven en het uiteindelijk heeft gekregen. Als er iemand bij beloont en betaald voor mijn werk dan is het mijn inkomen en behoort het aan mij. Kan het zijn dat in hun 600-jarig bestaan in Bosnië, de franciscanen helemaal niets hebben verdiend of verkregen?

Sancties uitgevaardigd door aartsbisschop Šari tijdens zijn bewind waren niet zeldzaam. Nochtans zullen we daar nu niet over spreken. Het bovenvermelde is helaas slechts een klein detail van de ellende door aartsbisschop Šari bedreven, die het Kroatische volk en de kerk in Bosnië trof. Al die tegenspoed werd vooral gevoeld door de gewone man, de gelovige, die ondanks het feit of een priester nu een franciscaan of diocesane priester is, een goede priester steeds als een ideaal en leider voor zijn broeders diende.

Vertaling: Chris De Bodt


Hoofdstuk 2: Franciscaans Herzegovina

Herzegovina was ooit de bestuursprovincie van de Bosnische koningen. Aan Stjepan Kosača, een edelman die het beheer had over zuidelijke en oostelijke gebieden van het Bosnische koninkrijk, werd de titel “Herzog” of “de Hertog van de Heilige Sava,” de stichter van de Servisch-orthodoxe Kerk, verleend. Dit is hoe het gebied destijds de naam Herzegovina of de Hertogdom van de Heilige Sava verkreeg.

De pastorale activiteiten in Herzegovina werden eerst geleid door de Franciscanen van de provincies van Slavonië en Dalmatië en later van het Bosnische vicariaat. Voor de Turken in 1482 Herzegovina bezetten, waren en minstens drie kloosters in Herzegovina: te Konijc, Mostar en Ljubuški. Deze werden in de zestiende eeuw door de Turken vernietigd, zodat er in het volledige gebied van Herzegovina geen enkel klooster meer was. Niettemin gingen de Franciscanen door met hun pastorale zorg. Zij werden uitgestuurd door de dichtst bij de grens van Herzegovina gelegen kloosters.

Na de verwoesting van het klooster van Ljubuški vestigden de Franciscanen zich te Zaostrog dat tot het Bosnische vicariaat behoorde. Van daaruit vervolgden ze hun geestelijke zorg aan hun vroegere parochies die onder de hoede stonden van het klooster van Ljubuški. Na de vernietiging van het klooster uit Mostar vestigden de Franciscanen zich buiten de grenzen van Herzegovina om op hun beurt van daaruit hun voormalige parochies verder te bedienen. Ze vestigden zich in verschillende steden tot ze uiteindelijk een klooster bouwden in Ivogoše, van waaruit ze de gelovigen in Herzegovina geestelijke bijstand verleenden. Deze toestand hield aan tot de vrijheidsoorlogen: de Candiaanse Oorlog [1645-1669] en de Venetiaanse Oorlog [1683-1699].

Tijdens deze oorlogen was het er heel gevaarlijk en later stonden de Turken geen Franciscanen toe uit andere [vijandige] landen om naar Herzegovina te komen om de Katholieken bij te staan die vroeger onder hun jurisdictie stonden. Vanaf toen waren de Franciscanen uit het klooster van Kreševo in Bosnië in essentie verantwoordelijk voor de herderlijke zorg van het volledige gebied van Herzegovina. Enkel Duvno werd bediend vanuit het klooster van Fojnica, terwijl Roško Polje bediend werd door het klooster uit Kraljeva Sutjeska. Deze beide kloosters bevonden zich in Bosnië. Deze toestand hield aan tot de negentiende eeuw.

1. De onafhankelijkheid van de Franciscanen uit Herzegovina

In het begin van de negentiende eeuw begonnen de Franciscanen uit de Bosnische provincie, die in Herzegovina waren geboren, ernstig te overwegen om een nieuw klooster te bouwen in Herzogovina. Hun motivatie hiertoe kwam er voornamelijk door het feit dat Herzegovina, dat vroeger een Bosnische sanjak [een administratief gebied] was en tijdens de Turkse bezetting de status verkreeg van een afgescheiden “pashaluk,” een regio bestuurd door een pasha. Een pascha was een hoge rang binnen het Ottomaanse politieke systeem die voorbehouden was aan gouverneurs, generaals en andere hoogwaardigheidsbekleders.

Het klooster van Siroki Brijeg

En inderdaad, zo geschiedde dat acht Franciscanen, van geboorte afkomstig uit Herzegovina elkaar op 8 juli 1843 ontmoetten in Posušje.

Zij maakten allen deel uit van de Bosnische Srebrena provincie. Na hun samenkomst stuurden ze aan de Heilige Congregatie voor de Verspreiding van het Geloof een brief, waarin ze verzochten om hun goedkeuring voor de bouw van een klooster in hun geboorteland en die met als doel om hun gelovigen beter en gemakkelijker te kunnen dienen. Er werd hen hiertoe goedkeuring verleend door de apostolische vicaris van Bosnië, in een brief van 26 september 1843. In een brief van 30 september ging het hoofd van de Franciscaanse Orde eveneens akkoord met dit intiatief.

Bovenop de ontvangst van de vermelde brief, nam de Congregatie voor de Verspreiding van het Geloof op 6 februari de beslissing en vaardigde de Congregratie een decreet uit met de opdracht van het bouwen van een nieuw Franciscaans klooster in Herzegovina. Nadat de goedkeuring werd verleend en na langdradige discussies, werd de eerste steen gelegd door de Turkse Sultan op 23 juli 1846, voor een nieuw klooster te Siroki Brieg.

Een apostolisch vicariaat voor Herzegovina

Echter, van zodra de Franciscanen begonnen met de bouw van een klooster in hun land, kwam er tegenstand van de voorgangers Bosnische Srebrena provincie. Zij dachten dat dit voor wanorde zou zorgen in de provincie en de waarde van de klooster van Kreševo zou doen afnemen. De gemoederen liepen zodanig hoog op tussen het apostolisch vicariaat van Bosnië-Herzegovina dat de vrede enkel kon standhouden door, wat de kerkelijke aangelegenheden betreft, Bosnië van Herzegovina te scheiden.

De Vicaris voor Bosnië-Herzegovina, Bisschop Rafo Bariši [Broeder], deed op 24 maart 1846 afstand van het Bosnische vicariaat en bleef bevoegd voor Herzegovina. Deze beslissing werd aangevaard door de Congregatie voor de verspreiding van het geloof en goedgekeurd per decreet, uitgevaardigd op 29 augustus 1847, dat een maand later, op 24 september 1847, werd goedgekeurd door Paus Paulus IX.

En zo werd het voormalig verenigd vicariaat voor Bosnië en Herzegvina, opgeslitst in twee vicariaten: één voor Bosnië en één voor Herzegovina.

Een Franciscaanse voogdij voor Herzegovina

Bisschop Rafo Bariši [Broeder] werd aangesteld als Apostolische Vicaris voor Herzegovina. Hij was een Franciscaan voor de Bosna Srebrena provincie. Als Apstolische Vicaris en Visitator was hij tegelijkertijd de kerkelijke hoogste gezagsdrager van de Orde. Dit duurde echter niet lang, omdat de Franciscanen langs de ene kant hun levens wensten te schikken volgens de Regels van de Orde en langs de andere kant lieten de omstandigheden, zoals ze nu waren, hen niet toe om nieuwelingen op te nemen. Van zodra ze gevestigd waren in Široki Brijeg, verzochten ze de Congregatie voor de Verspreiding van het Geloof en aan het Hoofd van hun Orde om een Voogdij in Herzegovina, onder rechtstreeks toezicht van het Hoofd van hun Orde. De zaken gingen echter niet zo vlug als ze wensten en pas op 3 oktober 1852 werd er een decreet uitgevaardigd dat de oprichting van een Voogdij instelde.

De nieuw opgerichte Voogdij had slechts één klooster en toen de Voogdij werd ingesteld, was het klooster zelfs nog niet volledig afgewerkt. Het klooster had nu een eigen zorg, noviciaat en een Franciscaanse school. Het klooster was vevoegd voor die tien Franciscaanse parochies in westelijk Herzegovina: Seonica, Grabovica, Roško Polje, Mokronoge, Posušje, Ruii, Veljaci, Brotnjo or Gradnii, Gradac, Mostar, Blato [Široki Brijeg] en de plaatselijke kapellen van Gorica and Zaslivlje.

Het klooster in Humac

Van zodra het klooster in Široki Brijeg voltooid was, besloten de Franciscanen om een nieuw klooster en college op te richten. Ze kwamen overeen dat de plaats van het nieuwe klooster Humac zou zijn, onmiddellijk grenzend aan de pastorij van de pas opgerichte parochie Humac-Ljubuški. Na het bekomen van alle nodige goedkeuringen, legde de apostolische vicaris, broeder Anea Kraljevi, de eerste steen van het nieuwe klooster op 4 april 1867. De bouw van het klooster duurde zo’n tien jaar. In 1876 werd het noviciaat, alsmede de school van Široki Brijeg overgebracht naar het nieuwe klooster.

Het klooster in Mostar

Na de Oostenrijks-Hongaarse bezetting van Bosnië-Herzegovina in 1878, werd na vier eeuwen het christelijke gezag opnieuw ingesteld in deze streken en werd de nood aan een nieuw klooster nog meer gevoeld. Mostar was praktisch de enige stad in Herzegovina. In 1866 geschiedde de eerste steenlegging, terwijl er in 1873 een verblijfplaats werd gebouwd naast de kerk. Het duurde echter tot in 1880 eer de verblijfplaats werd gebruikt. In 1890 kwam er de beslissing voor de bouw van een klooster en op 10 november 1894 werd het bouwwerk officiëel afgekondigd als klooster.

De Franciscaanse provincie in Herzegovina

De Herzegovinische Franciscaanse voogdij zag zichzelf bestendig groeien tijdens haar veertigjarig bestaan. In 1892 beschikte men reeds over twee kloosters, 31 parochies, 65 priesters, 19 hulppriesters en 5 achtenswaardige broerders. Dit was voldoende om een regelmatige, geordende voortzetting van de orde te verzekeren. Na goedkeuring te hebben verkregen van de Congregatie voor de Verspreiding van het Geloof, op 27 april 1892, stelde generaal Alojzije uit Parma een nieuwe Herzegovinische, Franciscaanse provincie.

2. De problemen waarmee de parochies in Herzegovina te kampen hadden.  De beslissing van de Heilige Stoel van 1899

Op dat moment zocht de franciscaanse Herzegovinische provincie reeds een oplossing voor het probleem dat de parochies verzochten om te worden erkend met de vereiste decreten. De eerste diocesaanse bisschop in Herzegovina was een Herzegovinische franciscaan, broeder Paškal Buconji, die heel erg trouw bleef. Nog meer: hij was hun grootste weldoener en vormde geen enkele bedreiging. Echter, de nieuwe Oostenrijks-Hongaarse “Katholieke” gezaghebbers poogden, via de Aartsbisschop van VrhBosna om Rome te beïnvloeden en de Franciscanen uit hun parochies te verdrijven en hen uit het publieke leven te weren. Aldus werden de franciscanen gedwongen om meerdere parochies af te staan aan de seculiere geestelijken, die onder het bevel van het bisdom stonden, een bisdom dat nog niet eens bestond in het gebied!

Reeds in 1885 werd er een overeenkomst bereikt met de Bisschop voor de parochies langs de rechterover van de Neretva rivier [westelijke Herzegovina]. Deze overeenkomst werd echter nooit door de Heilige Congregatie goedgekeurd. Desondanks gaven ze twaalf bestaande parochies in westelijk Herzegovina ter beschikking van het Ordinarium en de seculiere clerus. De overeenkomst werd goedgekeurd op 17 juli 1899. De Provincie telde nu noch 25 parochies. Wat zich rechts van de Neretva rivier bevond bleef onder de hoede van de franciscanen en de parochies op de linkeroever werd overgedragen aan de seculiere geestelijken.

De beslissing van de Heilige Stoel van 1923

Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw blonk de Herzegovinische Franciscaanse provincie uit met zichtbare verbeteringen. Er waren talrijke roepingen en er was eveneens een goed georganiseerd stie-programma, vooral in het klassiek gymnasium van Široki Brijeg, dat vanaf 1918 voor elk kind openstond.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog [1914-1918] zond de Herzegovinische Franciscaanse provincie meerdere van haar priesters naar de Verenigde Staten die daar instonden voor de geestelijke begeleiding van de Kroatische werklieden. In 1926 vestigden de Kroatische Franciskanen in de Verenigde Staten het Heilige Familie Commissariaat, dat in 1931 werd toegevoegd aan de Herzegovinische Franciscaanse Provincie. Later werd het Commissariaat opgewaardeerd tot Voogdij. Vandaag bestaat deze Voogdij uit een klooster [in Chicago] en vijftien parochies en miessies in de Verenigde Staten en Canada.

Ook dan waren de broeders meestal bezig met de pastorale zorg van de gelovigen. In het Bisdom Mostar-Duvno, aan de rechteroever van de Neretva, vielen er van de 43 bestaande parochies 40 onder de verantwoordelijkheid van de Franciscanen. Bovenop de 25 parochies die in 1899 onder de zorg bleven van de Provincie, dienden de Franciscanen nog eens in 15 overige parochies, die nochtans vrij te beschikking stonden van de plaatselijke Bisschop.

In een poging om hun pastorale zorg zo goed mogelijk te leiden en om priesters voor te bereiden voor de pastorale zorg, kwam het tot een overeenkomst tussen de overheid van de Provincie en de Bisschoppen. Broeder Alojzije Miši, een Franciscaan uit Bosnië werd ondertussen bisschop van Mostar-Duvno en stond hen bij decreet de 15 reeds opgerichte parochies af, met daarbovenop nog eens 12 parochies die in de nabije toekomst dienden te worden opgericht. De overeenkomst werd, op 25 juni 1923, goedgekeurd door de Raad van de Heilige Congregatie.

De rampspoed onder de franciscanen tijdens de Tweede Wereldoorlog

De franciscaanse Herzegovinische provincie werd bijna volledig vernietigd tijdens de Tweede Wereldoorlog [1941-1945]. De communisten hebben 67 Franciscaanse broeders uit Herzegovina vermoord. Een groot aantal van hen zochten een schuilplaats of vluchtten weg om zo hun leven te redden. Volgend op de oorlog, werden nog een 70-tal Franciscanen aangehouden en opgesloten in de kerkers van de Communisten. Ook onder de gelovigen was er maar één derde van hen achtergebleven in Herzegovina, na de oorlog. De communisten verboden alle opvoedkundige faciliteiten die aan de provincie werden verleend: De middelbare school in Široki Brijeg, het noviciaat in Humac en het seminarium in Mostar.

Gedurende de gehele tijd van de Communistische onderdrukking, werd het deze instellingen verboden om hun deuren te heropenen. De autoriteiten legden beslag op de meerderheid, indien niet alle kloosters te Herzogovina, de pastorijen en de overige verblijfplaatsen onder Franciscaanse hoede. In 1949 werd er een decreet uitgevaardigd om de Herzegovinische Franciscaanse provincie af te schaffen en aan de Franciscaan werd een bevel gegeven om hun klooster te Mostar te ontruimen. Gelukkiglijk werd dit bevel nog ingetrokken alvorens dit het daglicht zag.

Ondanks alle tegenslagen slaagde de provincie er opnieuw in om te heropleven, zich verder te ontwikkelen en te versterken. Het bloed van hun martelaren waren waarachtig het zaad voor de nieuwe franciscanen die werden opgeleid. Zij werden opgenomen in de opvoedkundige instellingen die in overige Franciscaanse provincies waren ingericht, alsook in andere kloostergemeenschappen en bisdommen, maar voor het merendeel in Bosna Srebrena.

De herroeping van de beslissing van de Heilige Stoel van 1923

Was er de afgelopen jaren externe rampspoed gekomen, dan stonden de franciscanen vanaf 1942 enorme interne kerkelijke spanningen te wachten. Inderdaad de huidige conflicten tussen de bevoegde bisschoppen uit Mostar en de Franciscanen, bestaan nu ongeveer 70 jaar.

In 1942 werd namelijk de nieuwe Bisschop te Mostar, Dr. Pétar Ule, een niet-Franciscaan, benoemd en dit dankzij de wensen, de keuze en de kuiperijen van de Aartsbisschop van Vrhbosna, Šari,en die zich, vanaf het begin van zijn aanstelling, begon te mengen en op te dringen in de politiek die Aartsbisschop Stadler voerde tegenover de Franciscanen in Herzegovina en hun parochies. Reeds in 1943 had hij een officieel bezoek [ad limina] te Rome en dwong hij bij de Congregatie een onderzoek af naar een beslissing over de parochies. In werkelijkheid poogde hij aan te tonen dat de overeenkomst tussen de provincie en bisschop Miši "ob vitium subriptionis et obreptionis" [omwille van de onthulling van de waarheid en belichting van de leugens] ongeldig was. Hij verkreeg echter niet het antwoord dat hij verwachtte. In 1958, na zijn ontslag uit de gevangenis, ging hij opnieuw naar Rome, waarbij hij hetzelfde onderwerp naar voor bracht.

Dit vond allemaal plaats achter de rug en zonder medeweten van de franciscanen die de zaken eerder negeerden. Toen er in 1962, iemand informeel de franciscanen inlichtte over de werkelijke bedoeling van Ule’s voornemen, verzocht de provinciale afgevaardigde, Dr. Jerko Milhaljevi, bisschop Ule schriftelijk om de zaak toe te lichten. De bisschop antwoordde op 31 maart 1962: "Met alle eerbied, maar is het noodzakelijk om onszelf voor de Heilige Stoel onnodig te beschamen door deze aangelegenheden toe te lichten? We zouden onmiddellijk moeten beschikken over zo’n honderd bijkomende priesters en dan nog in overweging nemend dat er een aantal priesters ziek en oud zijn. Als we er bovendien in slagen om godsdienstlessen te geven in de scholen, zouden wij onmiddellijk zo’n 150 priesters nodig hebben. Die is een aantal dat we zelfs in ons grootste optimisme nooit kunnen bereiken in de komende dertig jaar, in overweging nemende dat vele van onze priesters tegen die tijd niet meer in leven zullen zijn. Omwille van deze redenen kunnen wij deze nieuwe standpunten niet in overweging nemen, maar moeten we nu integendeel de bestaande toestand invullen en aanhouden. Laat ons dit probleem overlaten aan een nieuwe generatie die ons zal opvolgen, éénmaal we onszelf in ons graf zullen bevinden."

Hierop ging bisschop Ule naar Rome om de zitting van de Synode bij te wonen en opnieuw, zonder medeweten van de franciscanen, gaf hij de aanzet omtrent de parochies met de bevestiging dat hij moeilijk overal de priesters kon plaatsen, ook al waren er op dat ogenblik reeds voldoende seculiere priesters om de parochies de bedienen die hij reeds ter beschikking had gesteld voor hen en die in feite toegezegd waren aan de franciscanen.

Het ganse verhaal werd openbaar gemaakt in de herfst van 1964, toen de Heilige Stoel een apostolische onderzoeker naar Herzegovina zond. Deze onderzoeker was niemand minder dan aartbisschop Bukata van Belgrado, die werd aangesteld om de redelijkheid en juistheid van het verzoek van Bisschop Ule te onderzoeken.

Uiteraard voelden de franciscanen dit aan als een verraad. Zij verloren hun geloofwaardigheid in bisschop Ule. Conservator Mihaljevi schreef later nog: “Deze verklaring hoeft geen uitleg. Het spreekt voor zichzelf. Indien we het zouden in verband brengen met zijn ware naam, zouden we niet anders dan gechoqueerd zijn!”

De Apostolische Onderzoeker Bukato kwam naar Herzegovina, verbleef een aantal dagen in de residentie van bisschop Ule, bezocht een aantal parochies en ondernam ook een kort bezoek aan de provincie-overste van de Herzegovinische franciscanen, broeder Zlatko Ori. Hierop legde hij zijn verslag voor aan de Heilige Stoel. We weten niet wat dit verslag inhoudt, noch wat zijn aanbevelingen waren. We kunnen het enkel raden aan de hand van de respons: een decreet door de Heilige Congregatie voor de Verspreiding van het geloof van 18 maart 1965, dat de ondertekende overeenkomst van 1923 herriep en dat bisschop Ule en de Provincie-overste Ori beval om in de herfst van datzelfde jaar naar Rome te komen voor de Congregatie, waar beslist werd over een nieuwe indeling van de parochies.

Deze ontmoeting vond hoe dan ook plaats, maar er werd geen overeenkomst bereikt over een nieuwe indeling van de parochies. De onderhandelingen gingen daarop verder door in Herzegovina, maar ook hier bleef een overeenkomst zonder voorwerp. In werkelijkheid kon er geen akkoord worden afgesloten omdat bisschop Ule beweerde dat de intrekking van de Overeenkomst van 1923 ipso facto inhield dat al de parochies bijkomend bij de 25 hem toekwamen door de Beslissing van de Heilige Stoel van 1899, evenwel nog steeds onder de hoede van de franciscanen. Aan de andere kant beweerden de franciscanen dat de intrekking van de Beslissing van 1923, op zichzelf niet betekende dat de parochies nu de bisschop toebehoorden maar dat dit eerder betekende dat er een nieuwe indeling vereist was, wat ook geschreven stond in de Overeenkomst zelf.

De beslissing van de Heilige Stoel om vijf parochies over te dragen

Ook al kwamen de franciscanen voortdurend over de brug met voorstellen voor een nieuwe indeling van de parochies, bleef bisschop Ule hun voorstellen weigeren en rekende hij op de Heilige Stoel op een uiteindelijke beslissing, waar hij zat op de wachten. Op 24 april 1967 vaardigde de Heilige Congregatie voor de Verspreiding van het Geloof een decreet uit waarbij ze de franciscanen verzochten om vijf parochies ter beschikking te stellen van de bisschop, met name Crna, Gradac-Blizanci, Grljevii, Grude en Mostarski Gradac.

De franciscanen gingen hiertegen in beroep en verzochten om een beslissende overeenkomst met betrekking tot de verdeling der parochies. Pas daarna zouden parochies kunnen worden overgedragen. Ondanks dit beroep vaardigde de apostolische gezant van het voormalige Joegoslavië, Cagna, op 13 november 1967 een decreet uit met het bevel om de eerder genoemde parochies binnen de zes maanden over de dragen, dus uiterlijk tegen 13 mei 1968.

De nutteloze overeenkomst van 1968

De beslissing veroorzaakte een groot ongenoegen onder de franciscanen en hun gelovigen, die ondertussen over de Overeenkomst hadden gehoord. Zich bewust van het gevaar van de onberekenbare reactie van de franciscanen, zowel als van de gelovigen, begon Dr. Rufin Šili, aangesteld door zijn overheid tot Provincaal Overste in mei van 1967, nieuwe onderhandelingen met Bisschop Ule. Hij wou een definitieve overeenkomst bereiken over een nieuwe verdeling van de parochies dat ook voor de franciscanen aanvaardbaar zou zijn tegen de uiterste datum, zoals eerder gezegd 13 mei 1968. Hij dacht dat hij zijn medebroeders zou kunnen bedaren en zou hierop een uitstel vragen van de op handen zijnde uitvoering tot de franciscanen de tijd hadden om hun gelovigen voor te bereiden op de overdracht.

Maar Bisschop Ule voelde aan dat hij sterker stond en zo stelde hij de voorwaarden. Hij herinnerde zich de 25 parochies die waren toegezegd aan de franciscanen door de Beslissing van de Heilige Stoel van 1899, samen met de parochies die volgens het Decreet van de Heilig Stoel uit 1965 dienden te worden herschikt. De Bisschop had een val klaargemaakt. Met name in het voorontwerp wou Bisschop Ule de procedure over het eigenaarsrecht niet verduidelijken aan de provincie van die parochies die door de franciscanen zouden verlaten worden, zelfs niet van de 25 parochies die rechtsgeldig zouden verenigd worden met de provincie, net als de overige 25 parochies, voortvloeiend uit de Beslissing van 1899, en of ze anderzijds allemaal, deze 25 inbegrepen, tijdelijk of permanent onder hun hoede zouden vallen. Volgens hem was de beste oplossing om de beslissing over te laten aan de Heilige Stoel om aan te duiden welke parochies nu onder de bevoegdheid van de Franciscanen zouden blijven. Uiteraard rekende hij hierbij op de steun van de Heilige Stoel om alles in zijn voordeel te beslechten. Op deze wijze wou hij het eigenaarschap van de 25 parochies, die tot dan ondubbelzinnig tot de franciscanen behoorden en rechtgeldig verenigd waren met hun provincie, in vraag stellen.

In een poging om een nog groter kwaad te vermijden pleegde de provincieoverste Šili overleg met een gewettigde adviseur te Rome. De onderhandelingen werden in het geheim verdergezet. Op het einde kwamen Šili en Ule tot een beslissing inzake de herverdeling van alle parochies in Herzegovina. Het had er alle schijn naar dat het gevaar geweken was. Toen de secretaris van Bisschop Ule op een avond het definitieve voorontwerp van tekst ter ondertekening voorlegde, vroeg de provincieoverste Šili of de tekst volledig in overeenstemming was met wat eerder was overeengekomen. Toen de Bisschop dit bevestigde, ondertekende hij de tekst zonder deze zelfs te lezen. Maar Šili’s eigen secretariaat nam de tekst later die avond door en kwam er op uit dat Bisschop Ule er op het laatste moment een clausule had bijgevoegd waarbij de provincieoverste zijn eigen verblijf en parochie in Capljina kon verliezen. Nadat men Šili over deze clausule had gewaarschuwd, herriep hij zijn handtekening nog diezelfde nacht, omdat hij in 1967 de bevoegdheid had om over alle parochies te spreken die door de Beslissing van de Heilige Stoel van Heilige Stoel van 1965 in aanmerking kwamen voor een herverdeling, met uitzondering van twee parochies die waren samengevoegd met de franciscaanse residenties, de parochies Capljina en Citluk.

Het uitbartsen van de Herzegovinische kwestie

De provincie-overste Šili was diep teleurgesteld en bezorgd. Wreedheid was onvermijdelijk. Dit vond namelijk juist voor de deadline plaats die de vijf parochies moest overdragen als een teken van goede wil. Hij riep een vergadering bij elkaar van de oudere franciscanen en nam de leiding over alle geschreven formaliteiten inzake de overdracht/inname van de vijf parochies en gaf advies aan al wie erom vroeg, de huidige parochiepriester en de priesters van overige parochies, over Bisschop Ule, de franciscaanse gezagsdragers in Rome en over de Heilige Stoel.

Toen de Franciscaanse priesters, op 12 mei 1968, hun parochies verlieten en met pijn in hun hart afscheid namen van hun parochianen, liet het volk in drie parochies [Crna, Grude and Mostarski Gradac] hun nieuwe seculiere priesters niet binnen in de pastorij of de Kerk.

En zo ontstond de pijnlijke “Herzegovinische Kwestie.” En vanaf dan bleef het vuur smeulen met af en toe een heropflakkering. Er zijn gevallen bekend van kerkingangen die werden opgebroken, van seculiere priesters die werden verdreven en van benoemingen van vijandig gezinde priesters die dan hun plaats moesten komen innemen. De gelovigen hielden massale protestbetogingen en dikwijls moest de politie van het communistische regime worden opgeroepen om de bisschop te beschermen bij het opdragen van zijn missen. In 1995 liep een protest in Mostar uit op vuurwerk. Er vielen gewelddadige incidenten plaats tussen sommige individuelen tegen de bisschop. Iedereen met een beetje liefde voor de Kerk moet spijt hebben gehad over wat er was gebeurd. Geweld tegen iedereen en in het bijzonder tegen de hoogste vertegenwoordigers van de Kerk, moet worden veroordeeld, ook al kan de bitterheid van de gelovigen worden begrepen.

Langdurige onderhandelingen

Ondanks deze voorvallen, hielden de onderhandelingen niet op. Er vonden onderhandelingen plaats in Herzegovina en in Zagreb [de residentie van de aartsbisschop en tijdens bisschoppelijke conferenties], tot zelfs in Rome, tijdens de Congregatie voor de Evangelisatie van de Volkeren en op het Vaticaanse Staatssecretariaat.

Onmiddellijk na het uitbreken van de “Herzegovinische Kwestie,” in 1968, werden er commissies samengesteld, die zowel uit franciscanen en bisschoppelijke [seculiere] priesters bestonden, om onderhandelingen te voeren. Maar zelfs na verschillende jaren van onderhandelen, werd er geen overeenkomst bereikt omdat de standpunten van de beide partijen lijnrecht tegenover elkaar stonden.

De franciscanen steunden de idee dat het eerst en vooral noodzakelijk was om tot een algemeen overeenkomst te komen over de parochies, die voor hen aanvaardbaar zou zijn. Op deze wijze zouden de Franciscanen de gelegenheid krijgen om hun gelovigen degelijk voor te bereiden voor de op handen zijnde overgang naar seculiere priesters, wat dus eveneens inhoud dat de gelovigen voldoende tijd zouden krijgen om de veranderingen in alle kalmte en vrede te aanvaarden.

De zijde van Bisschop eiste een voorafgaande voorwaarde aan volgende onderhandelingen: de eerder vermelde drie parochies dienden eerst te worden overgedragen of de eerder vermelde drie parochies die ter beschikking van de Bisschop werden gesteld op 12 mei 1968, maar waar de plaatselijke bevolking hen niet binnenliet. Wat de overige parochies betreft, die stonden vermeld in het Decreet van de Heilige Stoel van 1965 om onder het gezag van de bisschop te worden ondergebracht, diende dit volgens de laatste partij automatisch te gebeuren wegen het feit dat het decreet er was en de enige vraag nog was hoe de overdraging zou geschieden. Bovendien vond de bisschoppelijke zijde zich erg “inschikkelijk” door te overwegen om één of twee parochies over te laten aan de franciscanen. De franciscanen voorzagen dat dit een verraderlijke wijze was die hun provincie dermate schade zou toebrengen dat ze er psychologisch niet op voorbereid waren en hun gelovigen te overtuigen en de parochies zomaar in handen te geven van seculiere priesters.

Niets veranderde er in Herzegovina, zelfs niet na de aankomst van de assistent-bisschop Zanic, die werd aangesteld om met de franciscanen te onderhandelen langs bisschoppelijke zijde. Van bij de aanvang hield hij vast aan het harde standpunt van de bisschop. Op het einde van de allereerste ontmoeting eiste hij zelfs dat de franciscanen de volgende vermelding zouden ondertekenen: “Gezien de omstandigheden dat we niet tot een overeenkomst zijn kunnen komen, hebben we besloten dat de Heilige Stoel dit verder zou beslissen en dat we hun beslissing, ongeacht welke ze ook moge zijn, door ons zou worden aanvaard.” Uiteraard werd die niet aanvaard door de franciscanen en nog opmerkelijker is dat alle vergaderingen die met Bisschop Zanic nog zouden volgen met dezelfde tegengestelde visie zou eindigen. Uiteraard rekende hij er op dat de heilige Stoel deze zaak in zijn voordeel zou beslechten. Later liep hij er overal met te koop dat dit voor hem het doel was om Rome, bij meer dan 70 aangelegenheden, te bezoeken.

Het decreet "Romanis Pontificibus van de Heilige Stoel uit 1975

Het was logisch dat de Heilige Stoel wou dat er een overeenkomst zou worden bereikt en net zoals in 1972, werd er een apostolische onderzoeker naar Herzegovina gezonden. De bisschop van Burgenland, Mgr. Stefan Laszlo werd de taak toevertrouwd om de verdere onderhandelingen te leiden. Hij toonde enigszins meer begrip tegenover de franciscanen, maar was eveneens bezorgd om de onbuigzame en onveranderlijke houding van bisschoppelijke zijde. Dit is de reden waarom de onderhandelingen, die door hem werden geleid [in Mostar, Zagreb en uiteindelijk Rome] eindigden met een decreet van de Congregatie voor de Evangelisering van de Volkeren of voor de Verspreiding van het Geloof dat gekend staat als de "Romanis Pontificibus," en dateerde van 6 juni 1975.

Het decreet voldeed aan alle vragen van de kant van het bisdom en die waren voorgelegd tijdens de onderhandelingsronde met de Congregatie van de Evangelisatie van de Volkeren, en sloot de vraag van de bisschop uit om een parochie te kunnen vestigen in Ljubuški en Radiši, dat overduidelijk zou hebben als gevolg zou hebben gehad dat de toen grootste parochies zouden verdwijnen, en ook de grootste franciscaanse kloosterparochie in Herzegovina, Humac, gelegen naast Ljubuški. Hier was de voorafgaande toestemming van de Heilige Stoel vereist.

Het ongenoegen dat door de franciscanen werd gevoeld met dit, in hun ogen, op onwaarheden, onrechtvaardigheid en schadetoebrengend decreet, kon zelf niet worden ongedaan gemaakt de apostolische onderzoeker, Bisschop Laszlo, die daarop en nog datzelfde jaar, alle vertegenwoordigers opnieuw samenriep in Zagreb.

De franciscaanse weigering om actief deel te nemen aan de inplanting van het decreet

Tijdens de zomer van 1976 werden er nieuwe bestuursverkiezingen gehouden voor de provincie. De principiaal Šili kon niet meer worden verkozen, daar hij reeds voor twee termijnen verkozen was. De Heilige Stoel stelde de verkiezingen uit en vroeg aan de huidige provinciaal bestuur dat ze “formeel en onvoorwaardelijk” en binnen de twinting dagen, een verklaring zouden overmaken over de aanvaarding van de beslissing die door de Heilige Stoel werd voorgesteld.

Na het houden van een onderzoek onder de leden van de provincie, zond de Provinciale administratie op 10 mei 1976 een brief, rechtstreeks gericht aan Paus Paulus VI, waarin onder meer de volgende dingen werden verklaard: “Wij, broeders van generaal kapittel van de genoemde franciscaanse province […] bezorgd om het goede en de vrede binnen de Kerk en onder het volk van God in Herzegovina, en ons volledig bewust van de mogelijke onaangename gevolgen, verklaren plechtig dat we bereid zijn om voor ons geloof, de Bijbel, de Kerk en de Heilige Vader, indien nodig, ons eigen bloed te geven zoals zo velen van onze broeders doorheen de geschiedenis en in recentere tijden. Alleen reeds in een zeer recent verleden, gaven 70 broeders van deze Franciscaanse provincie hun leven of zaten een gezamenlijke straf uit van meer dan tweehonderd jaar gevangenschap, als dienaars en getuigen van God, en wat niet kan worden weerlegd, net zoals hun geloof en liefde tegenover hun godsdienst, de Bijbel, de Kerk en de Heilige Vader.

De franciscaanse weigering om actief deel te nemen aan de inplanting van het decreet

Niettemin, terwijl we ons geloof, onze trouw, en bovenal onze loyauteit herkennen en uitdrukken, zijn we er ons tegelijkertijd van bewust om met volle verantwoordelijkheid ten behoeve van onze kloosterprovincie die we leiden en voor Gods volk, dat aan de pastorale zorg van onze broeders in dezelfde kloosterprovincie is toevertrouwd, verklaren wij voor Christus’ Kerk en voor U, Heilige Vader, dat het decreet “Romanis Pontificibus” overduidelijk de waarheid geweld aandoet, de normale gerechtigheid beledigd en rechtstreeks goede zielen tot verzet leidt en de reputatie van de Kerk aantast.

Het spreekt de waarheid tegen omdat het veronderstelt en bij vier van elkaar gescheiden aangelegenheden verwijst naar een niet bestaande onderlinge overeenkomst tussen beide partijen en gebaseerd is op woorden die duidelijk uit hun context zijn genomen en geciteerd staan. Meer nog voelen we ons beledigd omdat het Decreet ons weerhoudt van wat de Heilige Stoel, door zijn Apostolische Onderzoeker, de zeer Eerwaarde Stefan Laszlo ons heeft verzekerd als een conditio sine que non.

Het druist tegen de normale gerechtigheid in, omdat het Decreet, zonder enige uitleg, onze Kloosterprovincie veroordeelt tot een geleidelijk ten onder gaan. Tegelijkertijd moeten wij, de Franciscanen onze huizen en kerken verlaten zonder enige garantie voor onze toekomst.

Het druist eveneens onmiddellijk in tegen de goedheid van onze zielen, omdat een poging om het decreet ten allen koste te willen opleggen tegen de wil van Gods volgelingen en een grote schade zou aanrichten tegenover de redding der zielen in het volk van God in Herzegovina, een daad die onomkeerbare gevolgen zal hebben.

Het schaadt de reputatie van de Kerk, omdat het zich doorheen de volledige inhoud beroept op de autoriteit van de Kerk, de Heilige Stoel en Zijne Heiligheid, omdat het, hoewel zonder succes, een poging is om als dekmantel te dienen voor niet-evangelische motieven achter deze aangelegenheid en door haar handelingen de reputatie van de Kerk, de Heilige Stoel en de Heilige Vader.

Aldus voelen wij ons door ons geweten gebonden om een daad te uit te voeren dat we niet kunnen, noch willen. Neen, wij kunnen geen verantwoordelijkheid nemen voor de onaangename gevolgen die zeker zullen volgen als we het Decreet zouden goedkeuren, aanvaarden en invoeren en dit om alle hierboven aangehaalde redenen….

Heilige Vader! Ook al kunnen we het genoemde decreet niet invoeren, zoals het nu gesteld is, geloven we vastbesloten dat we goed doen voor het algemeen wezen van deze specifieke Kerk. Onze afkeuring, ons niet aanvaarden en onze weigering om het decreet uit te voeren, betekent geenszins een alternatief, maar eerder een noodzakelijke voorwaarde tegenover ons geloof en onze liefde voor onze godsdienst, de Bijbel, de Kerk en de Heilige Vader…

Heilige Vader! Andermaal zoeken we vertroosting bij Zijne Heiligheid [ook al zijn we niet zeker dat deze brief zelfs in uw handen zal terechtkomen, omdat we nooit enige bevestiging hebben gekregen dat Zijne Heiligheid een van onze vorige brieven heeft ontvangen] en richten we desalniettemin een heel nederige oproep tot U, Vader van alle Christenen en de Herder van Gods Kudde, om dit decreet, geschreven door mensen die denken dat ze belangrijker zijn dat het belang van de goede zielen van God volk in Herzegovina of het lot van deze gekwelde Kloosterprovincie, te weerhouden van enige implementering."

Sancties

Wij zijn er ons niet van bewust dat deze brief ooit Zijne Heiligheid heeft bereikt. Niettemin is het antwoord van Rome op de brief welgekend. De scherpste sancties werden ons opgelegd: de provinciale administratie werd verwijderd terwijl de Algemene Overste van de Orde der Franciscanen in Rome werd opgelegd om rechtstreeks de provincie te beheren, ofwel via zijn gedelegeerde of gevolmachtigde en raadgevers. Het veto tegen de verkiezingen is behouden tot op vandaag. Het werd verboden om nieuwelingen tot het noviciaat toe te laten en ook mochten de franciscanen er hun eeuwige geloften niet meer afleggen. Daarenboven had Bisschop Ule zijn eigen sancties: enkel nog door hem gemachtigde kanunieke opdrachten vielen nog onder de bevoegdheid van de Franciscanen binnen het bisdom en tegelijkertijd werden juridische bevoegdheden, als ze er al hadden, onttrokken van alle Franciscanen binnen het bisdom, wat eveneens gold voor de afgevaardigde of de gedelegeerde overste die de Provincie leidde. Hij verklaarde dat hij er niet zeker van was dat er nog enige kanunieke bevoegdheden aan een franciscaan zou worden toegekend.

Datzelfde jaar, in 1976, werd de nieuwe apostolische visitator, een Jezuiët uit Zagreb en geboren in Herzegovina, Vr. Vlaši, belast met de taak om alle franciscanen in Herzegovina te bezoeken, in een poging om franciscanen te vinden die het decreet wel wilden aanvaarden, zodat deze zouden kunnen worden benoemd als de nieuwe bestuurders van de provincie en met de opdracht om het decreet in te voeren. Hij bezocht alle leden van de provincie en sprak met ieder van hen. Hij schreef zelfs een verslag over het niet aanvaarden van het decreet. Daarop zond hij een rapport naar Rome, waarin hij verklaarde dat de franciscanen er net zo over dachten als hun afgezette bestuur: om dezelfde reden die hun bestuur reeds had gezegd, konden ze het Decreet niet aanvaarden en er zich ook niet toe te bewegen om het te in te voeren. Dit gold voor alle franciscanen, behalve voor één, die niet zo goed bij zijn verstand was.

Het resultaat was dat de Heilige Stoel de sancties nog uitbreidde en verder verkiezingen verbood voor het Provinciale bestuur. De Provincie werd nog steeds bestuurd door de Algemene Overste van de Orde, via zijn gedelegeerden in Rome, en afgevaardigd gedelegeerden in Herzegovina. Het uitvoeren van het Decreet werd daarop onttrokken aan de bevoegdheid van de afgevaardigd gedelegeerde en zijn adviseurs voor de Herzegovinische Franciscanen en persoonlijk onder de bevoegdheid gebracht van de Algemene Overste van de Orde en zijn raad.

De zaak Mostar

Niets veranderde met de komst van Bisschop Pavao Zanic aan het roer in september 1980 die, onmiddellijk na zijn inhuldiging in de franciscaanse kloosterkerk van Mostar, afkondigde dat hij een bisschoppelijke parochie van Mostar zou maken en dat hij de franciscaanse kloosterparochie zou opdelen zodat 4/5 van de gelovigen tot zijn bisschoppelijke parochie zouden toebehoren. Zin uitleg voor dit alles was dat "de franciscanen hiermee akkoord gingen. Dit lokte onmiddellijk een negatieve reactie uit onder de gelovigen. Toen de parochiepriester van de franciscaanse kloosterparochie er bisschop er op wees dat zijn uitleg over "het franciscaanse akkoord" een leugen was, ontnam de bisschop alle bevoegdheden en kanunieke opdrachten van de parochiepriester voor wat betreft het volledige bisdom.

Wat was het ware onderwerp hier? Doorheen de volledige tijd van de onderhandelingen sedert 1965, toen de Overeenkomst van 1923 werd herroepen en een herverdeling van de parochies werd bevolen tot 1975, toen het decreet van de Heilige Stoel "Romanis Pontificibus" over de definitieve beslissing over het conflict over de parochies van Mostar-Duvno werd afgekondigd, hadden de franciscanen steeds hun voorstel voor de voor de herverdeling van de parochies naar voor geschoven: ze noemden de namen van de parochies, die ze hadden opgericht en die ze tot dan hadden bediend, van dewelke ze bereid waren om deze over te dragen, onder de voorwaarde echter dat de overige parochies onder hun bevoegdheid zouden blijven. In verband hiermee werden er dikwijls parochies opgesomd die niet eens bestonden, of nog moesten worden opgericht. De franciscanen geloofden dat het voor de Bisschop eenvoudiger zou zijn om nieuwe parochies op te richten, eerder dan beslag te leggen op de bestaande Franciscaanse parochies.

Hierop beweerde het bisschoppelijke hof steeds dat de franciscanen waren overeengekomen om een aantal parochies op te geven, zodat ze nieuwe bisschoppelijke parochies zouden worden, maar het hof verwees nooit naar de eerdere vereiste dat de overige parochies voor altijd tot de franciscanen zou toebehoren. Deze voorstelling van de feiten werd ook gebruikt om de Heilige Stoel in 1975 verkeerd in te lichten, om ook deze onder de hoede van de bisschop te plaatsen. Het Decreet “Romanis Pontificibus” verwees in vier verschillende aangelegenheden naar deze “onderlinge overeenkomst tussen de beide partijen,” in haar bevel dat bepaalde franciscaanse parochies ter beschikking moesten worden gesteld van de Bisschop.

Dit overeenkomst heeft echter nooit bestaan. Het was enkel een voorstel dat door de franciscanen werd naar voor gebracht, maar deze bevatte vereisten. Toch werd dit aan de Heilige Stoel voorgelegd als een goedkeuring van de franciscanen, onder het voorwendsel dat de Orde deze eisen nog nooit had opgesomd.

Dit argument werd door de Heilige Stoel aanvaard, dat het bevel gaf aan de franciscanen om deze parochies over te dragen zonder dat het bisschoppelijke hof verplicht was aan enige vereisten te voldoen. Dit is zowat hetzelfde als dat u met een derde partij zou overeenkomen om uw huis voor een miljoen euro te verkopen, zonder aan enige betaling te voldoen. Daarop zond het provinciale bestuur in 1976 een brief naar de Paus, met de opmerking dat het Decreet“Romanis Pontificibus” tegengesteld was aan de waarheid.

Hetzelfde gebeurde toen de bisschoppelijke parochie werd gesticht te Mostar. Op een bepaald ogenblik stelden de franciscanen voor dat de Bisschop het grootste gedeelte van hun kloosterparochie zou overnemen, onder de voorwaarde dat de meerderheid van de parochies onder hun bevoegdheid zou blijven. De bisschop heeft dit voorstel nooit aanvaard. Niettemin legde Bisschop Pavao Zanic beslag op 4/5 van hun kloosterparochie met als uitleg dat de franciscanen hiermee akkoord gingen, maar hij heeft nooit melding gemaakt van de voorafgaande voorwaarden die ze hadden gesteld, maar legde het anders uit: dat de parochies die ze vroegen als een voorafgaande voorwaarde aan het akkoord permanent aan het bisdom zouden worden overgemaakt. In feite beschouwde hij deze parochies als zijn eigen parochies!

De gelovigen uit Mostar en de franciscanen aanvaardden deze verdeling van de Franciscaanse parochie in Mostar niet en Bisschop Zanic slaagde er niet in om deze herverdeling waar te maken, zelfs niet tot aan het einde van zijn mandaat als Bisschop. Dit was de aanvang van de Kwestie Mostar, die tot op vandaag voortduurt.

De onopgeloste situatie in Mostar kwam nu in handen van de nieuwe Bisschop, Dr. Ratko Peric, die, na het mandaat van Pavao Zanic, het bisdom overnam in 1993. Tijdens de moeizame en bloedige strijd voor de overleving van de Kroaten in Mostar, richtte hij vier seculiere parochies in binnen de bedoelde bisschoppelijke parochie. Toen de oorlog op zijn hevigst werd, met de vernieling van het Franciscaanse klooster, en toen het praktisch onmogelijk werd om het klooster te bereiken, zochten meerdere ranciscanen onderdak in de buitenwijk Cim, zodat ze de mensen konden van dienst zijn. Bisschop Peric echter, verbood hen om daar onderdak te zoeken, omdat het zich bevond binnen het gebied van een seculiere parochie. Na dreiging met de scherpste sancties vanuit Rome en toen de kalmte in 1995 zowat terugkeerde in Mostar, keerden de franciscanen terug naar het vernielde klooster en reageerden de gelovigen uit Mostar scherp tegen de Bisschop. Op een bepaald moment was er zelfs sprake van geweld tegen hem. Een groot gedeelte van Mostar bleef achter zonder enige regelmatige pastorale zorg. In feite kon men de toestand spiegelen aan de opkomst tijdens de komende verkiezingen in Mostar, toen in het meeste Kroatische gedeelte van de buitenwijken Ilii en Cim, als teken van protest de opkomst van de kiezers minder dan 40 procent was.

En zo werden de franciscanen teruggedreven tot in de uiterste buitenwijken van Mostar. Maar Bisschop Peric stopte nog niet. Hij vroeg de onmiddellijke terugtrekking van de franciscanen uit Apljina. Hij dreigde hierbij met de hardste sancties via Rome [op dezelfde wijze dat de internationale gemeenschap Kroatië tijdens de oorlog met sancties had bedreigd als ze de voorwaarden niet zouden aanvaarden].

Uiteindelijk droeg de Algemene Overste van de Franciscaanse Orde formeel en rechtsgeldig de parochie over aan de Bisschop, in april 1996. De franciscanen werd bevolen om hun residentie en kerk over te dragen aan de nieuw benoemde seculier priester op 12 mei 1996 en Apljina te verlaten. Op die dag blokkeerden de gelovigen het pad naar de kerk en de franciscaanse residentie. Zij ontzegden de toegang aan de nieuw benoemde seculiere parochiepriester, noch de bisschoppelijke vicaris-generaal uit Mostar. Ook de Franciscaanse gedelegeerde afgevaardigde uit Rome, noch vertegenwoordigers van de franciscaanse Provincie in Mostar konden naar binnen en de Aplina Franciscanen konden niet naar buiten.

Daarop schorste Bisschop Peric het Sacrament van het Vormsel, dat normaal op 30 juni 1996 in Caljina zou doorgaan.

Na ernstige druk en bedreigingen met de zwaarste sancties uit Rome, op zondag 14 juli 1996, namen de franciscanen afscheid van de gelovigen op het feest van de Heilige Elia op de twintigste van dezelfde maand en verlieten ze Capljina. Ze werden door meerdere duizenden gelovigen begroet en begeleid. Sinds dan zijn de kerkklokken stil gebleven, is de opening van de kerkdeur dichtgemetseld en "zal deze slechts opnieuw opengaan wanneer zij, die de kerk hebben gebouwd, de broeders, zullen terugkeren." Dit staat geschreven boven de hoofdingang van de kerk en de gelovigen komen enkel samen op het terrein van de kerk, wanneer er een mis is gepland, of bidden er de Rozenkrans.

De gematigde invoering van het Decreet van 1975

De incidenten rond Mostar en Apljina waren een goed uitgangspunt om tot een positieve oplossing te komen in het conflict rond de franciscanen en de seculiere priesters over de herverdeling van de parochies in Herzegovina.

Zelfs nadat het decreet “Romanis Pontificibus” in 1975 werd uitgevaardigd, hielden de franciscanen niet op met onderhandelen en hun gesprekken. Apostolische visitators, alsook afgevaardigden van de franciscaanse generaal uit Rome, bleven Herzegovina bezoeken. Ze probeerden de franciscanen ervan te overtuigen dat het onrealistisch was te verwachten dat de Heilige Stoel het decreet zou intrekken. Nochtans waren ze, tegelijkertijd met de invoering ervan, bereid om bepaalde punten uit het Decreet af te zwakken ten gunste van de franciscanen. Door hun slechte ervaringen uit het verleden als resultaat van “beloften,” stonden de franciscanen sceptisch tegenover dit voorstel en wachtten ze af hoe deze matiging zou worden aangevoeld bij de eerste gedeelte invoering van het Decreet.

De eerste fase van de gedeeltelijke invoering van het Decreet was de verdeling van de kloosterparochies in Mostar. De bisschop tachtig procent afgescheiden en vier nieuwe parochies, allemaal geleid door de seculiere priester. De “gematigde” invoering kon er bijvoorbeeld uit bestaan dat de bisschop één of twee parochies terug zou geven aan de franciscanen, maar hij wou deze mogelijkheid zelfs niet in overweging nemen!

De tweede fase van de gedeeltelijke invoering van het Decreet was de teruggave van de Apljina parochie aan de Bisschop tot zijn vrije beschikking. Bij alle onderhandelingen die er ooit werden gehouden, was Capljina de hardste appel. Toen er aan Bisschop Ule ooit werd gevraagd waarom hij zo zozeer aandrong op Capljina, antwoordde hij: "Alle omliggende parochies horen mij toe en zo zou het handig zijn voor mijn seculiere priesters om te kunnen samenkomen in Apljina bij de regelmatige ontmoetingen binnen de dekenij.

Dezelfde vraag werd gesteld aan de franciscaanse Provinciaal. Hij antwoordde: "met het verlies van Capljina, wordt het reeds minieme gebied van onze provincie betekenisvol verminderd. De oosterse grens van de Provincie is zuidelijk naar de Ljubiski-Veljaci lijn verplaatst [wat opgetekend stond in een kaart van de Provincie].

Er waren meerdere mogelijkheden om het Decreet in zijn gematigde vorm, voor wat betreft Capljina, in te voeren. Een mogelijkheid was dat de Bisschop er een tweede, seculiere parochie zou stichten, omdat het groot genoegd was om twee parochies te kunnen dragen. Op een gegeven ogenblik, in 1968, ging Bisschop Ule zelfs in op dit voorstel, maar dan vreesde hij dat de communistische overheid de oprichting van een nieuwe parochie niet zou toelaten [een kerk met pastorij] en zou bracht hij op het laatste ogenblik een extra clausule in, in de ontwerpovereenkomst: indien hij niet bij machte zou zijn op in Capljina, binnen de vijf jaar, een nieuwe parochie te stichten, dan zou hij automatisch de bestaande franciscaanse parochie bekomen. Volgens deze voorlopige overeenkomst, konden de franciscanen nog steeds Capljina verliezen. Om deze reden faalde, zoals reeds eerder reeds gezegd, dit akkoord.

Daar nieuwe omstandigheden het gevaar dat de burgerlijke autoriteiten het vestigen van een nieuwe parochie, afwendde, stelden de franciscanen zowel aan Bisschop Zanic als aan Bisschop Peric voor om een nieuwe, tweede parochie op te richten in Capljina, waarbij de bestaande parochie franciscaans zou blijven.

Toen dit voorstel werd geweigerd, werd er een tweede voorstel naar voor gebracht, waarin de franciscanen voorstelden om in hun parochie te blijven als een kloostergemeenschap zonder een parochie in Capljina, waarbij de Bisschop de volledige parochie zou overnemen en er een nieuwe parochiekerk met pastorij zou oprichten.

Toen ook dit twee voorstel niet werd aanvaard, kwam er een derde en laatste voorstel waarbij aan de franciscanen zou worden toegelaten om in Apljina te mogen blijven als kloostergemeenschap zonder enige parochie en in een ander verblijf dat ze zouden bouwen, waarbij hun huidig verblijf en kerk als centrum van de nieuwe parochie aan de Bisschop zou worden overgedragen. Ook hier wou Bisschop Peric niets van weten. Vurig vroeg hij aan de franciscanen om niet enkel hun verblijf en kerk volledig te verlaten, maar ook hun territorium af te staan.

Hierbij vroeg hij niet enkel om het “gematigde Decreet” met betrekking tot Capljina in te voeren, maar deze maatregel ging zelfs verder dan de voorwaarden van het Decreet zelf: hij vroeg dus dingen aan de franciscanen die zelfs niet opgetekend stonden in het Decreet, dat de Franciscanen bevel gaf in hun parochie aan de Bisschop over te dragen, maar in het Decreet stond helemaal niet dat ze het gebied van hun kloosterorde te Capljina moesten verlaten!

Dit betekende dat alle beloften die door Rome aan de Franciscanen werden gegeven over de gematigde invoering van het Decreet een nieuwe misbruikte aangelegenheid was om de “Hezegovinische kwestie” op te lossen, of ten minste van het oude standpunt af te zien ten gunste van een meer positieve instelling.

Vertaling: Chris De Bodt 



De kwestie Herzegovina
Hoofdstuk 3: Verschuilen achter het decreet van 1975

Het bisdom blijft beweren en herhalen: “Dit is was de Heilige Stoel heeft vastgesteld,” waarmee ze bedoelen dat de feiten goed zijn en zonder enige kritiek moeten worden ingevoerd.

Wie zit er achter het decreet van de Heilige Stoel van 1975?

Laat onszelf eerst de vragen stellen wat er op de achtergrond gebeurde en wie het werkelijk heeft ontworpen. Het hierboven geschreven geschiedkundig verslag over de herverdeling van de parochies, toont ons duidelijk aan dat, sedert 1943 tot 1965 en in 1972, Bisschop Ule met zekerheid een groot aantal pogingen heeft ondernomen in het verkrijgen van hij wou van de Heilige Stoel. 
Zijn groot aantal pogingen blijven niet beperkt tot “besprekingen” met de Heilige Stoel, maar hij oefende tegelijkertijd grote druk uit op de Heilige Stoel en dreigde er mee dat als zijn verzoeken voor hem en zijn seculiere priesters niet zouden worden ingewilligd, hij Herzegovina zou verlaten en alles zou overdragen naar het Aartsbisdom van Zagreb! Hij herhaalde dikwijls deze dreiging tijdens zijn onderhandelingsronden met de franciscanen.

In een brief aan broeder Dominik Mandi, geschreven op Sint Joris 1965, geeft hij toe dat hij dit “voorstel” had overgemaakt aan de Heilige Stoel! Als we in overweging nemen dat Bisschop Pavao Zanic opschepte dat hij meer dan zeventig bezoeken naar Rome heeft gebracht aan Rome met betrekking tot deze herverdeling, dan wordt het duidelijk wie de Heilige Stoel heeft overgehaald om deze beslissing aan te nemen. Wie anders kon de Heilige Stoel immers uitleggen waar Crna, Crude, Caplijna en andere kleine steden lagen, als ze niet de nodige informatie kregen vanuit Herzegovina zelf? Deze steden zijn even vreemd aan de Heilige Stoel als sommige afgelegen Afrikaanse of Ierse steden.

Het decreet is meer dan waarschijnlijk grotendeels opgesteld in Mostar en na een lange periode van druk en pogingen om de Heilige Stoel te overtuigen, plaatste het Vaticaan uiteindelijk zijn handtekening onder het decreet. Als een dergelijke beslissing, of ze nu goed of slecht is, bedacht is door de Bisschoppen van Mostar, Ule, Zanic en Peric, dan is de Heilige Stoel uiteraard ook verantwoordelijk, maar deze verantwoordelijk gaat niet terug tot in de eerste graad. Neen, de hoofdverantwoordelijkheid ligt duidelijk bij de bisschoppen van Mostar.

Laat ons herinneren aan wat de Heilige Augustinus antwoordde aan de Joden die beweerden dat ze Jezus niet hadden gedood, maar dat eerder Pontius Pilatus schuldig was: "Hij is schuldig omdat hij Hem veroordeelde, maar bent u onschuldig, u die hem onder druk heeft gezet om aldus te beslissen?"

De onbetwistbare gehoorzaamheid van de bisschoppen van Mostar aan de Heilige Stoel?

De bisschoppen uit Herzegovina legden dikwijls de nadruk op de gehoorzaamheid als het hoogste gedragsprincipe binnen de Kerk. In de praktijk echter, was dit principe niet altijd aan hen besteed, behalve wanneer het hen goed uitkwam. Toen bisschop Zanic bijvoorbeeld naar Mostar kwam als assistent van de bisschop waagde hij het onmiddellijk om de franciscanen ervan te overtuigen om ongehoorzaam te zijn aan hun wettelijke provinicaal Šili, met de bedoeling om zijn plannen beter te kunnen bereiken. Hij slaagde hier evenwel niet in. Toen hij, in 1988, zelf aan het hoofd kwam van het bisdom, aanvaardde een deel van de franciscanen hun overplaatsing niet, die hen werd aangewezen door de provinciale administratie, bisschop Zanic schaarde zich achter hen in hun weigering. Hij verbood zelfs alle schrijven over een overplaatsing! Zij die hieraan ongehoorzaam waren mochten hun bevoegdheden en titel als kanunnik behouden, maar hij weigerde dit toe te passen op hen die rechtmatig de beslissingen van het provinciale bestuur volgden. Dezelfde praktijk werd gehandhaafd door zijn opvolger, bisschop Ratko Peric.

De bisschoppen uit Herzegovina vroegen dat de franciscanen parochies, die hen toebehoorden, zouden overdragen, in overeenstemming met de decreten van 1967 en 1975, maar hij weigerde hardnekkig om de parochies Glavatievo en Nevesinje, die hem werden toegekend bij een decreet uit 1923, over te nemen. Dit waren parochies die de franciscanen al een hele tijd hadden overgedragen. De bisschoppen waren niet voorbereid om het decreet van 1975, in de letterlijke betekenis ervan, in te voeren. De franciscanen boden bisschop Zanic dit aan, bovenop de herverdeling van de franciscaanse kloosterparochie in Humac, waar hij kon beschikken over twee seculiere parochies Zvirii-Bijaa en Crveni Grm, zoals was vastgesteld bij het Decreet van 1975. Niettemin weigerde hij dit en eiste hij om een nieuwe seculiere parochie op te richten in de steden, Ljubuški en Radišii, alhoewel dit het enige was dat hem expliciet werd geweigerd in het Decreet van 1975! Ten allen koste vroeg bisschop Peric dat hem de kloosterparochies van Mostar en Capljina zouden worden overhandigd, maar hij weigerde om de parochies Jablanica and Blagaj over te nemen, die praktisch volledig etnisch gezuiverd waren door de Moslims, maar die hem, volgens hetzelfde Decreet van 1975 werden toegekend.

Deze paar voorbeelden tonen duidelijk aan dat de bisschoppen uit Herzegovina niet uitmuntend waren in hun vastberaden gehoorzaamheid aan de beslissingen die werden genomen door de Heilige Stoel, terwijl de bisschoppen deze vastberaden gehoorzaamheid wel als eis stelden voor de franciscanen.

De “juistheid” van de beslissing van de Heilige Stoel van 1975

Niettemin, als de Heilige Stoel de beslissing nam, zoals vermeld staat in het decreet, is dat dan noodzakelijk een goede beslissing? Ook al is men verplicht om zich te houden aan beslissingen van de Heilige Stoel, hoeven deze daarom niet altijd juiste en rechtvaardige beslissingen te zijn.

Er zijn genoeg voorbeelden uit het verleden van de Kerk, die er ons gemakkelijk van kunnen overtuigen dat dergelijke beslissingen niet noodzakelijk de juiste beslissingen zijn. In 1415 besloot het Concilie van Konstanz om Jan Hus te veroordelen tot de brandstapel. Vandaag is de Kerk beschaamd over deze beslissing, en terecht, omdat dit een vreselijke misdaad was. Een gelijkaardige beslissing werd er genomen voor Savonarole of nog, de veroordeling van de ontdekkingen van Galileo. De Kerk heeft zich later voor haar vele verkeerde daden verontschuldigd.

Het hoogste criterium om de definitieve juistheid of de definitieve slechtheid te bepalen is de Code van het Canoniek Recht. Alles wat hiertegenover staat moet worden afgekeurd, net als alles wat niet kan worden verenigd met deze hoogste wet van de Kerk.

In principe aanvaardt iedereen deze regeling. Wie deze Code hoe dan ook in vraag stelt zou zich onmiddellijk als een “huurling” te kennen geven en aantonen dat hij niet “geïnteresseerd is in zijn eigen kudde.” Het is echter niet voldoende om deze regel zomaar te aanvaarden omwille van het belang ervan. Het bevat iets Heilig, iets dat exclusief is. Het kan geen anderen goden aanvaarden, want deze andere goden zijn enkel wensen die maar al te dikwijls tegengesteld zijn aan de “opperste wet.” Is een van deze wensen bijvoorbeeld niet de wens om de franciscanen te verdrijven uit de streken waar ze nu gevestigd zijn? Kan dit verlangen boven de nood van “de redding der zielen” staan?

Iedereen dient het naar zijn of haar eigen geweten te beslissingen: dient iemands houding dit hoogste doel? In uw poging om dit antwoord te evalueren dient men iemands “wrok” en “vastbesloten houding ten koste van allen” in gedachte te houden. Mag men toegeven aan iemands eigen trots, egoïsme, zelfbevestiging, verlangen en macht? Elke betrokken partij in Herzegovina zou zich gebonden moeten voelen om zich deze vraag te stellen: de bisschoppen, de seculiere priesters en de franciscanen.

De “rechtvaardigheid” van de beslissing van de Heilige Stoel van 1975

De vraag blijft: zijn de feiten enkel bestemd om op papier en in paragrafen te worden neergeschreven, of moet er rekening worden gehouden met de rechtvaardigheid. Voor de volgelingen van Christus, die absoluut tegenstander zijn van de legaliteit, mag dit niet worden beschouwd als een kleine aangelegenheid. Als het bisdom in het recht is, als de Kerkelijke bepalingen dit ondersteunen, betekent dit dan dat alles is opgelost? We zijn er ons wel gelijk van bewust dat de wet en de rechtvaardigheid niet altijd hand in hand gaan. De Romeinen drukten dit als volgt uit: “De hoogste wet is dikwijls de hoogste onrechtvaardigheid” [summum ius summa iniuria]. Deze “Herzegovinische kwestie” dient te worden onderzocht om te bepalen of dit hier werkelijk van toepassing is.

Wij verwijzen hier niet naar de schending van de paragrafen, maar eerder naar de schending van de rechtvaardigheid en de juistheid. Als dit hier het geval is, waar is dan de schending?

Toen de franciscanen uit Herzegovina zich afscheiden van de Bosnische Provincie, kwam ze in feite op kale grond terecht. Ze hadden geen huizen, geen kerken, geen inventaris of wat dan ook. Ze kwamen terecht in een nieuw thuisland en waren bijna zoals overlevenden op een schipwrak: eigenlijk bezatten ze, buiten hun kledij, niets. Ook was er maar een klein aantal van hen in 1844: in totaal achttien. Al we dit alles nu bekijken en zien wat deze kleine gemeenschap heeft bereikt de laatste 150 jaar, door eigen kracht, beschuldigingen, kunst, liefde en een apostolische vurigheid, kunnen we niets anders dan ontzag ontboezemen hiervoor. Als we naar de evolutie van de Provincie kijken, kunnen we in 1977 waarnemen dat het aantal priesters is gestegen tot tweehonderd, met bijkomend nog eens 54 geestelijken, 11 nieuwelingen en 5 heilige broeders en dit ondanks alle tegenslagen en rampspoed onder het communistische regime.

In Herzegovina alleen hebben deze mensen een enorm aantal kloosters opgericht en ondergeschikte kerken voor de parochies. Tijdens een periode van 13 jaar [van 1964 and 1977], bouwden ze 40 nieuwe kerken en vernieuwden ze bijna alle oudere kerken. Ze bouwden diverse kloosters die grenzen aan een aantal kerken, ontelbare pastorijen en een School voor Theologie, een drukkerij en verzamelden meerdere kunstwerken en musea. Het bekendste is het museum in Humac, wat het oudste gekende museum is in Bosnië-Herzegovina. Ook onder meer van hen is de Bibliotheek te Mostar. Buiten Herzegovina bezit de Provincie twee kloosters in Kroatië, waaronder een houten klooster in Slano en een nieuwbouw monumentaal klooster en Kerk in Zagreb. Ook bezitten ze kloosters in Oostenrijk en Duitsland, waar ze zes Duitse parochies bedienen en twee Kroatische missieposten. Ook in Zwitserland richtten ze twee Kroatische missieposten op met 12 broeders. Bijzonder betekenisvol is hun aanwezigheid in Amerika, met een klooster, een verblijf en vijftien parochies en missieposten in de Verenigde Staten en Canada. Om te eindigen bezit de gemeenschap nog vijf missieposten in Afrika en twee in Albanië.

Is het mostaardzaadje hier niet uitgegroeid tot een grote boom? Iedereen die weet wat het betekent om maar één huis of kerk te bouwen [vooral in die tijden toen ons volk nog niet in het buitenland ging werken en toen de landarbeid maar karig werd beloond] begrijpt de draagwijdte van wat er is bereikt. Vele broeders waren bouwvakkers en hadden in zich de drang om kerken te bouwen. Het bisdom heeft de gewoonte om in een kenmerkende communistische stijl mede te delen dat deze grote en ontelbare bouwwerken gebouwd werden door het volk en niet door de broeders en dat ze gebouwd werden als kerken voor de gemeenschap en niet enkel voor de broeders. Dit is niet de volledige waarheid, maar zelfs als het zo zou zijn dat de broeders deze gebouwen samen met de gelovigen hebben opgericht, bestaat er geen enkele twijfel over de enorme inspanningen die door de broeders zijn geleverd. De waarheid is dat de mensen de bedoelde bouwwerken hielpen op te richten ten dienste van de Kerk, maar hebben deze mensen er dan ook om gevraagd, na al hun arbeid en giften, om uit dezelfde gebouwen verdreven te worden en dat hun inspanningen en giften zouden worden in beslag genomen door zij die er alle belang bij hebben, met name het bisdom? Het lijkt er op dat het bisdom wil beweren: “wij zijn de Kerk, niet de broeders, noch het volk!”

De Herzegovinische franciscanen waren, en zijn nog steeds, goed functionerende werkers, iets wat zich uit in de kwaliteit van hun werk. Het is voldoende om enkel een detail van de schematische voorstelling van 1977 te noteren, met name dat de franciscanen godsdienstige opleidingen hielden in 108 afdelingen van Široki Brijeg en in 110 afdelingen van Mostar. Probeer maar een gelijkaardige grote stad in gelijk welk Kroatisch bisdom te vinden waar, tijdens het communistische regime, godsdienstige opleidingen werd onderricht in zo vele afdelingen! Hetzelfde gebeurde ook in kleinere steden waar het absolute aantal even hoog lag, als men de vergelijking doortrekt naar de grootheid van de steden. Op geen enkele wijze werd dit werk beloond, tenzij de “beloning” om hun werk onmogelijk te maken in vele steden, een “beloning” die uitging van de officiële Kerk.

De voorbije vijftien jaren hebben de franciscanen zorg gedragen voor de bedevaarten te Medjugorje. We hebben het hier niet over de geldigheid van de verschijningen, alles wat we wensen te doen zijn hun dappere inspanningen in de kijker te plaatsen die zich uiten in het priesterlijk begeleiden van de bedevaarders, bij de eucharistievieringen, het biechten en vele andere geestelijke aangelegenheden. Tot dusver ligt hun aantal ruim boven de twintig miljoen. Kunnen we blind blijven bij al dit werk? Heeft dit dan geen enkele invloed op de objectiviteit van de bisschop?

Naast hun fundamenteel pastoraal werk, hebben de Herzegovinische franciscanen zich op een groot aantal vlakken ten diensten gesteld van hun volk. Enkel als we nog maar een beetje in het verleden kijken, kunnen we zien wat de franciscanen uit Herzegovina, onder het Turkse regime, geheel vrijblijvend hebben verricht, zonder enige vorm van geldelijke vergoeding. Ze voorzagen in lokalen voor de scholen, alsook voor het overige nodige materiaal. We kennen allemaal de bijna bovennatuurlijke inspanningen van Broeder Didak Bunti bij het onderwijzen van de landelijke kinderen in het lezen en het schrijven en dit terwijl de staat het merendeel van de bevolking ongeletterd liet, ondanks hun financiële en andere rijkdommen. Dit was algemeen geweten en de moeite waard om te vernoemen, omdat we al te dikwijls vergeten dat Vr. Didak Bunti en zijn broeders duizenden kinderen uit Herzegovina van de dood heeft gered tijdens de Eerste Wereldoorlog. Heeft hij, samen met zijn broeders, niet gepoogd om de economische vooruitgang bij hun gelovigen te stimuleren? Dit zijn maar een klein aantal van hun inspanningen. De lijst wordt alsmaar groter.

Is het juist en gerechtvaardigd dat een goed en uitgerust bouwwerk moet worden gesloopt als we niet eens zeker van zijn hoe het gebouw er zelfs maar zal uitzien? Tot wiens belang kan het dienen om de Herzegovinische franciscanen aan hun lot over te laten tot ze zijn uitgestorven? Zulks is zeker niet in het belang van de Kroatische en Katholieke bestaan. De Provincie die broeders heeft voortgebracht als Petar Bakula, Paškal Buconji, Dominik Mandi, Didak Bunti, Rufin Šili en Ferdo Vlaši [die slechts een gedeelte van de meeste vermaarden vormen], is de vruchtbare moeder van de groten onder het Kroatische volk en het katholieke geloof. Als wij hen en het enorme aantal van hun broeders buiten beschouwing zouden laten, zouden de Katholieke Kerk en het Kroatische volk, op elk vlak heel wat armer zijn geweest.

Besluit

De franciscanen werden verdreven uit Oost Herzegovina tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw door de bisschop van Trebinje-Mrkanj, die zelfs niet eens zetelde in zijn bisdom. Hij verdreef de franciscanen en liet het bisdom achter zonder één enkele priester! We weten wat het lot van het bisdom was: zowat vijftienduizend katholieke Kroaten voor de Oorlog voor het Vaderland!

Tijdens de laatste oorlog dreef de bisschop van Mostar-Duvno de franciscanen terug vanaf de Neretva rivier naar het westen. Dit is het geval voor zowat geheel Mostar en het grotere gebied van Capljina. Wanneer dit wordt toegevoegd aan de quasi volledige etnische zuivering van de katholieke Kroaten door de Moslims in de streken rond de Neretva rivier van Glavatievo tot Konjic en van Jablanica tot Mostar en Blagaj, waardoor het voor de franciscanen waarschijnlijk onmogelijk wordt om er te overleven, dan kunnen we ons een levendig beeld vormen van de geografische kaart van het gebied van de provincie van franciscanen uit Herzegovina, een gebied dat slechts een paar punten bedekt [nabij Ekrka in Mostar en in Šurmancima, een dorp dat gelegen is binnen de parochie Medjugorje en dat reikt tot aan de Neretva rivier]. Wanneer en waar zal dit terugdrijven naar het westen eindigen? Hoe zal de kaart van de katholieke Kroaten er uit zien in Herzegovina na het einde van de Oorlog voor het Vaderland en volgend op de daaruit voortkomende algemene verkiezingen of de oplossing van de huidige politieke toestand in Bosnië-Herzegovina?

Vandaag, in augustus 1996, wanneer we dit verslag bijna voltooid hebben, is her innerlijk conflict van de Kerk in Herzogovina zo verhit, dat dit het punt van de explosie nadert. Op een tijdstip waarop het bestaan of eerder het overleven van de Kroaten in deze gebieden op het spel staat, duiken andermaal oude misverstanden en ambities op, net als eerdere ergernissen die tot nieuwe conflicten leiden en die reeds gedurende meer dan eeuw hebben bestaan. Het is moeilijk om de houding te begrijpen van bischop Peric van Mostar, die letterlijk de franciscanen uit het grootste gedeelte van Herzegovina wil drijven, van Mostar en Capljina en hen daarbij ook nog vraagt om de gelovigen er van te overtuigen om toe te geven dat het een goede zaak is dat ze zouden weggaan en de plaats zouden ruimen voor seculiere priesters! Misschien zal het volk tevreden zijn dat ze beiden dezelfde ruimte zouden delen tijdens deze zeer moeilijke tijden en ze samen als broeders in elke betekenis van het woord, dienen als een voorbeeld voor hun lijdend volk voor wie het eigenlijk allemaal niet zoveel uitmaakt welke dienaren van God hen dienen, omdat hun enig verlangen is om te overleven en de strijd voor parochies hen uiteindelijk niet zozeer aanbelangt.

We mogen de slachtoffers van de Oorlog voor het Vaderland niet vergeten! In Kroatië werden er 12.337 mensen gedood en vielen er meer dan 20.000 gekwetsten, terwijl er in Bosnië-Herzegovina 9.639 Kroaten werden gedood en er 14.563 gewonden vielen. Van het aantal doden en gewonden die er vielen in Kroatië, waren er meer dan vijftig procent van Herzegovinische origine! Om na zo vele slachtoffers nieuwe conflicten te beginnen die tot meer bloedvergieten zouden leiden voor dit reeds zo hard getroffen Kroatische volk in Herzegovina is waarlijk een kwestie van verantwoordelijkheid en moraal voor al diegenen tot zo’n conflict inspireren.

Daarom lijk het dat het nu de laatste kans is dat al wie zich geroepen voelt, al wie verantwoordelijk is en zij die kunnen bijdragen tot een einde van deze trage conflicten onder het Kroatische volk, rond de tafel zouden zitten. Tot de geroepenen behoren eveneens de Kroatische leiders, daar het zaad van het kwaad oorspronkelijk werd gestrooid onder het Kroatische volk door de leiders van de bezettingsmachten in Bosnië en Herzegovina, die de Kroaten absoluut niet gunstig gezind waren.

De hiërarchie van de Kroatische Kerk wordt ook hiertoe opgeroepen daar het buiten alle discussie staat dat bepaalde Kroatische hoog geplaatsten, in de oplossing van het vraagstuk over de toewijzing van de parochies in Bosnië en Herzegovina tijdens de laatste eeuw, niet steeds werden geleid door het nastreven van het goede en de redding van de zielen van het Kroatische volk van God in Bosnië en Herzegovina. Ook de franciscanen moeten hiertoe bijdragen, omdat ook zij gebonden zijn door dezelfde basiswet van de redding van zielen. Het is echt noodzakelijk dat allen rond de onderhandelingstafel zouden zitten en tot een beslissing zouden komen die geen verlenging zou betekenen van wat de afgelopen eeuw is gebeurd, maar in plaats daarvan de vrede en de toekomst zouden vrijwaren van het Kroatische volk en de Kerk in Bosnië en Herzegovina.

Vertaling: Chris De Bodt

Geen opmerkingen: