Zuster Lucia - 10


                                                                                             Wat voorafging

91

8. Bedreigingen van de burgemeester

Een paar dagen later ontvingen mijn ouders en mijn oom en tante bevel van de autoriteiten om de volgende dag op een bepaald tijdstip te verschijnen op het gemeentehuis: mijn oom met Jacinta en Francisco en mijn vader met mij. Het gemeentehuis is in Vila Nova de Ourém. Dat was drie uur lopen, een hele afstand voor kinderen van onze leeftijd en de enige vervoermiddelen in die tijd waren ieders voeten of een ezeltje. Mijn oom reageerde onmiddellijk met te zeggen dat hij zelf wel wilde gaan, maar zonder zijn kinderen. "Lopend," zei hij, "houden ze het niet vol en van een ezel vallen ze af omdat ze dat niet gewend zijn. Ik ben trouwens niet verplicht om twee kinderen van zo’n leeftijd voor het gerecht te brengen."
Mijn ouders dachten er anders over: "Mijn dochter gaat mee. Ze moet zich maar verantwoorden. Van zulke dingen heb ik geen verstand. En als ze liegt, dan moet ze er maar voor boeten."

92

De volgende morgen heel vroeg, zetten ze me op een ezeltje waar ik onderweg drie keer vanaf ben gevallen. Ik vertrok dus vergezeld van mijn vader en mijn oom. Ik geloof dat ik aan Excellentie al verteld heb hoe Jacinta en Francisco op die dag geleden hebben, omdat ze dachten dat ik gedood zou worden. Wat mij aangaat, het ergste vond ik de onverschilligheid die mijn ouders mij toonden en die voor mij des te harder aankwam als ik de tederheid zag waarmee mijn oom en tante hun kinderen behandelden.

Ik herinner me dat ik op die reis aan het volgende zat te denken: wat verschillen mijn ouders toch van mijn oom en tante! Om hun kinderen te verdedigen springen die mensen zelf in de bres, maar mijn ouders leveren mij over met de grootste onverschilligheid en laten met me doen wat ze maar willen! Maar komaan! zei ik in het diepst van mijn hart; zo heb ik de kans, God, om meer te lijden voor uw liefde en voor de bekering van de zondaars. Die overdenking gaf me altijd troost.

Op het gemeentehuis werd ik ondervraagd door de burgemeester, in tegenwoordigheid van mijn vader, mijn oom en nog enige andere heren van wie ik niet weet wie het waren. De burgemeester wilde met alle geweld dat ik hem het geheim meedeelde en dat ik beloofde niet meer naar de Cova da Iria terug te gaan. Om dat gedaan te krijgen spaarde hij beloften noch bedreigingen. Toen hij zag dat hij niets bereikte, liet hij me gaan met de verzekering dat hij zijn doel zou bereiken, al kostte het mij mijn leven. Mijn oom kreeg een strenge vermaning dat hij zijn bevel niet had opgevolgd en daarna mochten we naar huis.

93

9. Problemen voor het gezin

Binnen ons gezin was er nog een ander probleem waarvan, zoals gezegd werd, ik de schuld had. De Cova da Iria was eigendom van mijn ouders. In het laagst gelegen stuk lag een klein, maar wel vruchtbaar terrein waar we maïs, groente, kool enz. verbouwden. Tegen de helling stonden een paar olijfbomen, steeneiken en andere eiken. Welnu, vanaf de tijd dat de menigte daar samenstroomde konden we er niets meer verbouwen. Alles werd platgetrapt. Veel mensen kwamen op hun paard en de dieren aten alles op of ze vertrapten de planten. Jammerend over al die dingen zei mijn moeder tegen me: "Luister eens, als jij wil eten, dan vraag je het maar aan die dame!" Mijn zussen deden er nog een schepje bovenop: "Jij zou eigenlijk alleen nog maar moeten eten wat er in de Cova da Iria groeit!" Die opmerkingen kwamen zo hard bij me aan, dat ik geen stukje brood meer durfde aan te raken om het op te eten. Intussen liet mijn moeder mij om, zoals ze zei, mij de waarheid te laten bekennen, herhaaldelijk kennis maken met een of ander stuk brandhout of ook met de bezemsteel.

Maar omdat ze tegelijkertijd moeder was, probeerde ze me daarna weer op krachten te brengen en was ze bezorgd omdat ik zo mager werd en een gele kleur kreeg. Ze was bang dat ik ziek werd. Arme moeder! Ja, nu begrijp ik volkomen haar situatie en ik heb diep medelijden met haar! Echt, ze had gelijk om te denken dat ik zo’n gunst onwaardig was en me daarom als leugenaarster te beschouwen. Door een bijzondere genade van Onze Lieve Heer heb ik nooit de minste afkeer of reactie tegen haar handelwijze ten opzichte van mij gehad. Omdat de engel had aangekondigd dat God me zou laten lijden, zag ik in dat alles altijd Gods wil. De liefde, achting en eerbied die ik haar verschuldigd was groeide zelfs gestadig, alsof ze heel lief tegen me was. En op dit ogenblik van mijn leven ben ik haar meer dan dankbaar dat ze me zo behandeld heeft, in plaats van dat ze doorgegaan was mij groot te brengen met liefkozingen en tederheid.







Geen opmerkingen: