Zuster Lucia - pagina 6


67
TWEEDE HERINNERING

Inleiding

De Eerste Herinnering had de oversten van Lucia de overtuiging gegeven dat zij nog veel dingen angstvallig voor zich hield en dat zij die slechts onder gehoorzaamheid zou meedelen. In april 1937 schreef de priester Fonseca in een brief aan de bisschop: ‘De brief van zuster Dores (Lucia) over Jacinta doet vermoeden dat er in verband met de geschiedenis van de verschijningen (woorden of mededelingen van Onze Lieve Vrouw, deugdbeoefening van de kinderen in gehoorzaamheid aan de aanwijzingen van de Onze Lieve Vrouw, enz.) nog interessante bijzonderheden  onvermeld blijven. 
Zou het niet mogelijk zijn, of bestaat er een bezwaar tegen, dat zuster Lucia met religieuze en evangelische eenvoud ter ere van Onze Lieve Vrouw in details opschrijft wat zij zich herinnert?’

Zo kwam het dat de bisschop, in overleg met de Provinciale overste van de Dorothea’s, Moeder Maria do Carmo Corte Real, dat van Lucia vroegen. Zij van haar kant antwoordde op 7 november 1937 aan Dom José: ‘Hier ben ik, mijn pen in de hand, om Gods wil te volbrengen’. Zij begon dat geschrift op 7 november en beëindigde het op 21 november, d.w.z. na veertien dagen: een uitgebreid schrijven, neergepend tussen de huiselijke bezigheden in, die zonder onderbreking doorgaan. Het werk telt 38 bladzijden, aan beide kanten beschreven in klein, vlot handschrift, zonder correcties. Dit getuigt weer eens van de helderheid van geest van Lucia, van een rustig gemoed en van haar evenwichtigheid.

De onderwerpen in deze Herinnering zijn buitengewoon interessant: de verschijningen van de engel, de buitengewone genaden bij haar Eerste Communie, verschijningen van het Onbevlekt Hart van Maria in juni 1917 en verder nog veel tot dan toe onbekende bijzonderheden. Men kan de bedoeling van zuster Lucia in dit geschrift als volgt weergeven: ‘… de geschiedenis van Fatima weergeven zoals ze is’. Hier gaat het dus niet, zoals in de eerste Herinnering, om enkele biografische herinneringen, waarbij de verschijningen in de schaduw blijven, maar juist om de verschijningen zelf.

De ‘stemming’ waarin Lucia schrijft zijn af te lezen uit de volgende woorden: ‘Ik zal niet meer het genoegen hebben om alleen met u van de geheimen van uw liefde te genieten; maar in de toekomst zullen anderen met mij de overvloed van uw barmhartigheid bezingen!... Ziehier de dienstmaagd van de Heer! Laat Hij zich van haar bedienen zoals het hem behaagt’.


68

VOORWOORD

J.M.J.
Wil van God, jij bent mijn paradijs!(1)

Excellentie,
Hier ben ik dan, mijn pen in de hand, om de wil van God te volbrengen. En omdat dit mijn enige doelstelling is, wil ik beginnen met de stelregel die mijn heilige stichteres mij als erfenis heeft nagelaten en die ik, in navolging van haar, tijdens dit schrijven dikwijls zal herhalen: Wil van God, jij bent mijn paradijs! Moge, Excellentie, de volle betekenis van deze stelregel mij diep doordringen, opdat zij mijn norm en gids zal zijn in ogenblikken dat ik, door tegenzin en gehechtheid aan mijn geheim, in de verleiding kom er nog iets van te verbergen. Ik had graag willen vragen waar dit schrijven van mij toe dient, omdat ik niet eens foutloos kan schrijven (2). Maar ik vraag niets. Ik weet dat de volmaakte gehoorzaamheid niet naar redenen vraagt. Voor mij is het genoeg dat u mij zegt dat het is tot glorie van onze Moeder in de hemel. Daarom, met de zekerheid dat dit de bedoeling is, vraag ik de zegen en bescherming van haar Onbevlekt Hart; en nederig aan haar voeten bedien ik me van haar allerheiligste woorden om te spreken tot mijn God:

– O mijn God, zie hier de laatste van uw dienstmaagden die, in volledige onderwerping aan uw heilige wil, de sluier van haar geheim komt verscheuren en de geschiedenis van Fatima laat zien precies zoals ze is. Ik zal niet langer het genot hebben om alleen met u te genieten van de geheimen van uw heilige liefde; maar in de toekomst zullen anderen met mij de overvloed van uw barmhartigheid bezingen!

(1) Uitspraak van de stichteres van de Congregatie van de H.Dorothea, de heilige Paula Frassinetti.
(2) Er staan soms schrijffouten, maar dat heeft geen invloed op de duidelijkheid,noch op het stijlniveau van wat ze schrijft.


Lucia’s kinderjaren

Zijne Excellentie, de Heer heeft mij beschouwd als Zijn nederige dienstmaagd en dat is waarom alle mensen de grootsheid van Zijn genade zullen zingen. Het lijkt mij, Zijne Excellentie, alsof de Heer zich heeft verwaardigd om mij te begunstigen met de gave van de rede van in mijn vroegste kinderjaren. Ik herinner mij dat ik mij bewust was van mijn handelingen, zelfs toen mijn moeder mij nog omsloot in haar armen. Ik weet nog dat ik heen en weer werd gewiegd en in slaap viel op het geluid van wiegeliedjes. Onze Heer heeft mijn ouders gezegend met vijf meisjes en een jongen, van wie ik de jongste was en ik weet nog hoe ze tegen elkaar kibbelden omdat ze me allen in hun armen wilden houden en met mij te spelen. Niemand van hen is hier ooit in geslaagd, want mijn moeder nam mij onmiddellijk weg uit hun armen.

Wanneer ze het te druk had om mij vast te houden, gaf zij mij door aan mijn vader en ook streelde ze en liefkoosde ze mij volop. Het eerste wat ik leerde was het Weesgegroet. Terwijl zij mij in haar armen hield, leerde mijn moeder het gebed aan Carolina, de tweede jongste en vijf jaar ouder dan ik. Mijn twee oudste zussen waren reeds volgroeid. Mijn moeder, die wist dat ik alles herhaalde als een papegaai, wou mij met hen, overal waar zij naartoe ging, meenemen. Zij waren, zoals wij zeggen, in onze buurt, de lichtjes onder de jeugdige mensen. Er was geen festiviteit of dansgelegenheid dat ze niet bijwoonden. Bij Carnaval, de feestdag van de Heilige Johannes of met Kerstmis, kon men er zeker van zijn dat ze aan het dansen waren. Daarnaast was er de wijnoogst en het plukken van de olijven, waarbij er bijna elke dag werd gedanst.

Toen de grote parochiefeesten eraan kwamen, zoals het Feest van het Heilig Hart van Jezus, Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans, de Sint Antonius, en zo verder, verloten we steeds gebakken en daarna kwam er ongetwijfeld de dans. Wij werden op bijna alle huwelijken van kilometers uit de buurt uitgenodigd, en als mijn moeder niet werd uitgenodigd als bruidsdame, dan hadden ze haar zeker nodig bij het koken. Bij deze huwelijken begon het dansen na het eten en duurde dit tot diep in de morgen.

Daar mijn zusters mij steeds bij hen wilden, maakten ze er meer werk van om mij aan te kleden dan henzelf. Daar één onder hen een kleermaakster was ik altijd uitgedost in het sierrijkste klederdracht van de streek, meer dan enig meisje in de buurt. Ik droeg een geplooide rok, een schitterende gordel, een kasjmieren schouderdoek en een hoed die versierd was met gouden parels en diep gekleurde veren. Soms zou je gedacht hebben dat ze eerder een pop aan kleden waren dan een klein kind. Bij volksfeesten moest ik van boven op de kast of enig ander groot stuk meubilair, opdat ik niet zou worden onder de voeten gelopen. Eens moest ik van op mijn hoge plaats een aantal liedjes zingen op de muziek van het orkest. Mijn zusters hadden mij al leren zingen en een aantal walsjes aangeleerd voor als er een partner ontbrak. Ik deed dit met een uitzonderlijke bekwaamheid en tok hierbij de aandacht en het applaus van iedereen.

Van sommigen kreeg ik zelfs geschenkjes in de hoop om in de gunst van mijn zussen te komen. Tijdens de zomer kwamen zij op zondagnamiddag allen bijeen in onze tuin, in de schaduw van de drie grote vijgenbomen en tijdens de winter onder een open veranda die we hadden en waar nu het huis staat van mijn zus Maria. Daar brachten ze spelend en pratend met mijn zussen de namiddag door. Het was daar dat met Pasen de gesuikerde amandelen verloot werden en de meeste van hen belandden in mijn zak, omdat de winnaars hoopten op onze bevalligheid.

Mijn moeder bracht deze namiddagen zitten door bij de keukendeur die uitgaf op de keuken. Soms hield zij een boek in haar handen en las zij een tijdje of sloeg zij een babbel met onze tantes of buren die naast haar zaten. Zij was altijd heel ernstig en iedereen wist dat haar woorden als de Bijbel waren en moesten worden gehoorzaamd. Ik heb nooit iemand een oneerbaar woord horen zeggen in haar bijzijn of enig gebrek aan hoffelijkheid zien tonen. Het was hun algemene mening dat mijn moeder hen meer waard was dat al haar dochters tezamen. Ik hoorde mijn moeder dikwijls zeggen: "Ik begrijp niet hoe deze mensen ervan houden om van huis naar huis lopen te kletsen! Voor mij is nergens beter dan thuis voor een mooi en rustig boek. Ze staan vol met wondermooie dingen en het leven van de Heiligen is ronduit boeiend."

Het komt me voor dat ik Zijne Excellentie reeds heb verteld hoe ik tijdens de week de dag doorbracht, omgeven met kinderen uit de buurt. De moeders gingen uit werken in het veld en zo vroegen ze aan mijn moeder of hun kinderen bij mij konden blijven. Toen ik Zijne Excellentie over mijn neefje schreef, denk ik dat ik ook onze spelletjes en vertier beschreef, ik zal hier dus niet blijven bij stilstaan. In de warmte van zo’n liefhebbende tederheid bracht ik mijn eerste zes levensjaren door. Om de waarheid te zeggen, begon de wereld mij toe te lachen en bovenal zat de passie voor het dansen reeds diep in mijn hart. Ik moet toegeven dat de duivel die zou hebben aangewend om mij ten onder te brengen, indien de goede Heer Zijn speciale genade voor mij niet had getoond.

Als ik het niet verkeerd voorheb, heb ik Zijne Excellentie in hetzelfde relaas ook verteld hoe mijn moeder gewend was om de catechismus, tijdens de siësta’s in de zomer, bij te brengen aan haar kinderen. Tijdens de winter kregen we onze les ’s avonds, na het avondeten, toen we allen rond de haard zaten, kastanjes en alle soorten eikels aan het eten en het roosteren.



                                                      VERVOLG - pagina 7

Geen opmerkingen: