Zuster Lucia - 8.


                                                                                          Wat voorafging:

4.

Verschijningen van Onze Lieve Vrouw

Ik wil niet blijven stilstaan bij de verschijning van 13 mei. U kent die heel goed en ik zou er dus maar tijd mee verspillen. U weet ook heel goed hoe mijn moeder zich op de hoogte stelde van wat er gebeurd was en hoe zij moeite deed om mij zover te krijgen, te zeggen dat ik gelogen had. De woorden, die de Allerheiligste Maagd op die dag zei en die we besloten nooit mee te delen, waren de volgende: Nadat ze ons had gezegd dat we in de hemel zouden komen, vroeg ze: ‘Willen jullie je aanbieden aan God om al het lijden dat Hij jullie laat ondergaan, te verdragen als eerherstel voor de zonden waarmee hij beledigd wordt en als smeekbede voor de bekering van de zondaars?’
– ‘Ja, dat willen we’, was ons antwoord.
– ‘Dan zullen jullie veel te verduren krijgen, maar de genade van God zal jullie steun zijn.’

85

Op 13 juni werd in onze parochie het feest van de H. Antonius gevierd. Het was de gewoonte om op die dag de schapen ’s morgens vroeg uit te laten en om ze om negen uur terug te brengen naar de schaapskooi, om dan naar het feest te gaan. Mijn moeder en mijn zussen, die wisten hoeveel ik van feestvieren hield, zeiden: ‘Ik moet nog zien of jij het feest opoffert om naar de Cova da Iria te gaan om met die Dame te praten!’ Die dag zei niemand iets tegen me, alsof ze zeggen wilden: laat haar maar, we zullen wel zien wat ze doet! Zo liet ik dan zeer vroeg in de morgen de schapen uit, met de bedoeling ze om negen uur in de kooi te sluiten, om tien uur naar de Mis te gaan daarna naar de Cova da Iria. Maar kort na het opgaan van de zon kwam mijn broer me halen: ik moest thuis komen want er waren verschillende mensen die me wilden spreken. Hij bleef toen bij de kudden en ik ging kijken wat ze van me wilden. Het waren enige mannen en vrouwen van de landgoederen in Minde, uit de richting Tomar, Carrascos, Boleiros enz.(17).  Ze wilden met me mee gaan naar de Cova da Iria. Ik zei dat het nog vroeg was en nodigde ze uit om met mij naar de Mis van acht uur te gaan. Daarna kwam ik naar huis terug. Die goede mensen bleven wachten op ons erf, in de schaduw van onze vijgenbomen.

(17) Deze plaatsjes liggen in een straal van 25 km van Fatima.

Mijn moeder en mijn zussen volhardden in hun minachtende houding tegenover mij, waarvoor ik heel gevoelig was en die ik aanvoelde als beledigingen. Rond elf uur ging ik tenslotte van ons huis weg, ging naar het huis van mijn oom, waar Jacinta en Francisco al op me stonden te wachten en daar vertrokken we dan naar de Cova da Iria, in afwachting van het ogenblik waarnaar we uitzagen. Al het volk ging met ons mee, terwijl ze ons duizenden vragen stelden. Die dag voelde ik me heel ellendig. Ik zag het verdriet van mijn moeder die mij met alle geweld mijn leugen wilde laten bekennen. Ik wilde haar graag ter wille zijn, maar zag geen andere manier dan door juist in dit geval te liegen. Vanaf de wieg had ze ons een grote afkeer voor leugens ingeprent en ze strafte streng wanneer ze een van ons op een leugen betrapte. ‘Het is me altijd gelukt, zei ze, dat mijn kinderen de waarheid spreken en nu zou ik zó iets laten doorglippen bij mijn jongste’ dochter! Ging het nou om iets onbelangrijks..; maar zo’n leugen waar al zoveel mensen ingetrapt zijn!... Na deze jammerklachten richtte ze zich tot mij en zei: ‘Ik geef je de keus! Ofwel je haalt die mensen uit hun droom en je zegt dat je gelogen hebt, of ik sluit je op in een kamer waar je geen hand voor ogen ziet. Bij al mijn zorgen moest dat er nou nog bij komen!’

Mijn zussen trokken partij voor mijn moeder en de sfeer was echte minachting en afkeuring. Ik dacht toen aan het verleden en vroeg me af: waar is nu die vriendelijkheid, waarmee ik tot nog voor kort in ons gezin behandeld werd? Mijn enige verlichting waren de tranen die ik voor God vergoot, terwijl ik Hem mijn offer aanbood. Ook zei Onze Lieve Vrouw op die dag, alsof ze raadde wat er zich afspeelde, behalve de woorden die ik al vermeld heb: ‘Mijn kind, lijd je veel? Verlies de moed maar niet. Ik zal je nooit alleen laten. Mijn Onbevlekt Hart zal je toevlucht zijn en de weg die naar God zal voeren.’ Als Jacinta me zag huilen, troostte ze me en zei: ‘Huil maar niet. Dit zijn zeker de offers waarvan de engel zei dat God ze ons zou sturen. Het is dus tot eerherstel aan hem en om de zondaars te bekeren, dat je lijdt.’

86

5. Twijfels van Lucia (18)

Rond deze tijd kwam de pastoor van mijn parochie te weten wat er zich afspeelde en hij liet mijn moeder mij naar zijn huis brengen. Mijn moeder voelde zich opgelucht, in de mening dat de pastoor de verantwoordelijkheid van de gebeurtenissen op zich zou nemen. ‘Morgen gaan we heel vroeg naar de kerk. Daarna ga jij naar de pastorie. Ik hoop dat de pastoor je dan, hoe dan ook, zal verplichten de waarheid te bekennen; dat hij je straft; dat hij met je doet wat hij wil. Als hij je maar verplicht te bekennen dat je gelogen hebt, ben ik tevreden. Mijn zussen trokken partij voor moeder en verzonnen de gekste bedreigingen om mij maar bang te maken voor het onderhoud met de pastoor.  Ik vertelde aan Jacinta en Francisco wat er gaande was en zij zeiden: ‘Wij gaan ook. Mijnheer pastoor heeft ook onze moeder gevraagd ons te brengen, maar mama heeft ons niets van die dingen gezegd. Nou ja! Als we geslagen worden, is het uit liefde tot Onze Lieve Heer en voor de bekering van de zondaars.

De volgende dag liep ik dan achter mijn moeder aan, die onderweg geen woord tegen me zei. Ik moest toegeven, dat ik beefde bij de gedachte wat er ging gebeuren. Ik liep het kerkplein over achter mijn moeder aan en besteeg de trappen van de veranda van de pastorie. Bij het opstappen van de eerste tree draaide mijn moeder zich om en zei: ‘En nou is het afgelopen! Je gaat nu zeggen tegen de pastoor dat je gelogen hebt, zodat hij zondag kan meedelen dat het een leugen was en dat zo de geschiedenis de wereld uit komt. Het is me wat moois! Dat jan en alleman naar de Cova da Iria loopt om te bidden voor een steeneik!’

(18) Hier dient opgemerkt te worden dat het alleen een toestand van verwarring en verbazing betreft, als gevolg van de omstandigheden in het gezin en door de voorzichtige houding van de pastoor. Het mag beslist niet gezien worden als echte twijfel van Lucia.

87
Ze klopt gedecideerd op de deur. De zuster van de pastoor komt naar buiten, nodigt ons uit plaats te nemen op een bank en een ogenblikje te wachten. Tenslotte verschijnt mijnheer pastoor. Hij laat ons binnen in zijn werkkamer, geeft mijn moeder een teken dat zij kan plaats nemen en roept mij naar zijn schrijftafel. Toen ik zag dat de eerwaarde me heel rustig en zelfs vriendelijk ondervoeg, stond ik verbaasd. Maar toch bleef ik in spanning van wat er zou gebeuren. De ondervraging was minutieus, ik zou bijna zeggen langdradig. De eerwaarde gaf me een kleine berisping. Hij zei: ‘Het lijkt me geen openbaring van de hemel. Bij zulke dingen draagt Onze Lieve Heer meestal op aan de personen aan wie hij zich openbaart, om aan hun biechtvaders of pastoors mee te delen wat er is gebeurd. Maar dit meisje is heel terughoudend, zoveel ze kan. Die geschiedenis kan ook bedrog van de duivel zijn. We zullen zien. De toekomst zal het leren.

88

6 Jacinta en Francisco spreken Lucia moed in

Wat deze opmerking mij heeft doen lijden, weet alleen God, want Hij kan doordringen tot in ons binnenste. Ik begon toen te twijfelen of de verschijningen misschien van de duivel kwamen, die me op die manier in het verderf wilde storten. En omdat ik vaak had horen zeggen dat de duivel altijd ruzie en wanorde teweeg brengt, overdacht ik dat ik, sinds ik die dingen gezien had, geen vreugde of geluk meer bij ons thuis beleefd had. Wat een angsten ik doorstond! Ik vertrouwde mijn twijfels toe aan  mijn neefje en nichtje. Jacinta reageerde:’Welnee, het is de duivel niet! De mensen zeggen dat de duivel heel lelijk is en dat hij onder de grond zit in de hel. En die Dame is zo mooi! En we hebben haar toch naar de hemel zien opstijgen? Onze Lieve Heer bediende zich van deze woorden om mijn twijfels een beetje te verminderen. Maar in de loop van die maand verloor ik mijn enthousiasme voor offers en verstervingen en ik vroeg me aarzelend af, of ik toch maar niet zou zeggen dat ik gelogen had, om zo aan alles een einde te maken. Maar Jacinta en Francisco zeiden tegen me: ‘Dat moet je nooit doen! Zie je dan niet dat je dan juist gaat liegen en je weet toch dat liegen zonde is?’

In die gemoedsstemming had ik een droom, die alles nog even kwam aandikken: ik zag de duivel die, schaterend omdat hij mij om de tuin had geleid, nu pogingen deed om me naar de hel te sleuren. Toen ik zag dat hij mij in zijn klauwen had, begon ik zo hard te schreeuwen en Onze Lieve Vrouw aan te roepen, dat mijn moeder er wakker door werd. Bezorgd kwam ze bij me en vroeg wat er aan de hand was. Ik herinner me niet wat ik haar heb gezegd; wel, dat ik die nacht geen oog meer dicht deed; ik was echt verlamd van schrik. Die droom liet een wolk van angst en verdriet bij me achter. Mijn enige opluchting was alleen te zijn en vrijuit te huilen.

Ik kreeg zelfs een afkeer van mijn neefje en nichtje en ik ging me voor hen verstoppen. Arme kinderen! Soms liepen ze me te zoeken terwijl ze mijn naam riepen en ik zat dan zonder te antwoorden vlak bij hen, ergens verstopt waar ze me niet konden vinden. Nu naderde de dertiende juni en ik stond in twijfel of ik zou gaan. Ik dacht: als het de duivel is, waarom moet ik hem dan gaan zien? Als ze me vragen waarom ik niet ga, dan zeg ik dat ik bang ben dat het de duivel is die aan ons verschijnt en dat ik daarom niet ga. Laten Francisco en Jacinta maar doen wat ze willen, ik ga niet meer naar de Cova da Iria terug. Mijn besluit was genomen en ik was vast besloten het uit te voeren.
Op de twaalfde, tegen de avond, begonnen de mensen die bij de gebeurtenissen aanwezig wilden zijn, samen te stromen. Ik riep dus Jacinta en Francisco en bracht ze op de hoogte van mijn besluit. Ze zeiden: ‘Wij gaan wèl. Die Dame heeft gezegd dat we moesten komen.’

89

Jacinta verklaarde zich bereid om dan maar zelf met de Dame te gaan praten, maar het viel haar zwaar dat ik niet meeging en ze begon te huilen. Ik vroeg haar waarom ze huilde.  Ze zei: 'Omdat jij niet wil gaan.' 'Nee, ik ga niet. Luister: als die Dame naar mij vraagt, zeg dan dat ik niet kom uit angst dat het de duivel is.' Ik liet hen staan om me te gaan verstoppen; dan hoefde ik niet met de mensen te praten die me zochten om me te ondervragen.

Mijn moeder dacht dat ik al die tijd aan het spelen was met de kinderen uit de buurt, terwijl ik verstopt zat achter een bosje op het erf van een buurman, dat grensde aan onze Arneiro, dat een beetje ten oosten van de put lag. Toen ik ’s avonds thuis kwam, gaf ze me een standje en zei: "Je bent me een mooie heilige, maar van wormstekig hout! De hele tijd dat ze niet op de schapen hoeft te passen is ze aan het spelen en nog wel ergens waar niemand haar kan vinden!" De volgende dag, toen het uur naderde waarop ik zou moeten vertrekken, voelde ik me plotseling door een vreemde kracht, waaraan ik moeilijk weerstand kon bieden, gedrongen te gaan. Ik ging dus weg, liep bij mijn oom en tante aan om te zien of Jacinta er nog was. Ik trof haar aan in de kamer samen met haar broertje Francisco, huilend, geknield voor haar bed. " Wat, gaan jullie niet? " vroeg ik. " Zonder jou durven we niet te gaan. Kom toch mee!" " Ik ga al mee."

Ze keken heel blij en daarop vertrokken we. Veel mensen stonden links en rechts al op ons te wachten en met moeite bereikten we de plek. Dit was de dag waarop de H. Maagd zo goed was ons het geheim te openbaren. Daarna zei ze, om mijn verflauwde ijver nieuw leven in te blazen: "Breng offers voor de zondaars en zeg tegen Jezus, vooral wanneer jullie een offer brengen: Jezus, het is uit liefde tot U, voor de bekering van de zondaars en tot eerherstel voor de zonden die bedreven zijn tegen het allerheiligst Hart van Maria."

90

7. Ongeloof van de moeder van Lucia

Dankzij de goede God verdwenen bij die verschijning de twijfels uit mijn hart en hervond ik de vrede. Maar mijn arme moeder werd steeds ongeruster bij het zien van zoveel volk dat van alle kanten toestroomde. Die arme mensen, zei ze, zijn vast en zeker misleid door jullie bedrog; ik weet echt niet wat ik moet doen om hun dat aan hun verstand te brengen.
Een zielige man, die er prat op ging met ons de spot te drijven, ons te beledigen en ons soms zelfs te slaan, vroeg op zekere dag aan mijn moeder:
– Wel, Rosa, wat zeg je me van de visioenen van je dochter?
– Ik weet het niet, antwoordde ze. Ik heb de indruk dat het alleen maar een zinsbegoocheling is die de halve wereld voor de gek houdt.
– Zeg dat maar niet te hard, straks doodt iemand haar nog.
– Oh, het kan me niets schelen! In ieder geval moet iemand haar verplichten de waarheid te zeggen. Ik zal altijd de waarheid spreken, ook al is het in het in het nadeel van mijn kinderen of van wie dan ook, of van mijzelf. En dat was zo! Mijn moeder sprak altijd de waarheid, ook ten nadele van haarzelf. Dat goede voorbeeld hebben wij, de kinderen, aan haar te danken.

Op zekere dag besloot ze opnieuw mij te verplichten me te ontmaskeren, zoals ze het uitdrukte. Daarom besloot ze me de volgende dag weer naar de pastorie te brengen, waar ik moest toegeven dat ik gelogen had, vergiffenis moest vragen en de boete volbrengen die hij mij meende te moeten opleggen. Deze keer was de aanval werkelijk fors te noemen en ik wist me geen raad. Onderweg passeerden we het huis van mijn oom. Ik vertelde aan Jacinta, die nog in bed lag, wat er aan de hand was en liep toen weer achter mijn moeder aan. In het geschrift over Jacinta heb ik U, Excellentie, al verteld hoe zij en haar broertje meeleefden in deze beproeving en hoe ze me biddend opwachtten bij de put. Onderweg stak moeder haar preek tegen mij af. Na de lange tekst zei ik bevend: "Mama toch! Hoe kan ik nou zeggen dat ik iets niet heb gezien als ik het wel heb gezien?" Mijn moeder zei niets en, aangekomen bij het huis van de pastoor zei ze: "Nou niet meer er omheen draaien: ik wil dat je de waarheid spreekt. Als je het gezien hebt, zeg je dat je het gezien hebt; maar als je niets gezien hebt, beken je dat je gelogen hebt." We liepen meteen de trappen op en mijnheer pastoor ontving ons in zijn werkkamer, allervriendelijkst, ja, echt heel vriendelijk Hij ondervroeg me met de grootste ernst en voorzichtigheid en gebruikte enkele trucjes om te zien of ik mezelf tegensprak of dat ik zaken verwarde. Eindelijk liet hij ons gaan, haalde zijn schouders op alsof hij zeggen wilde: ik weet niet wat ik met dat alles aan moet!

91
.
8. Bedreigingen van de burgemeester

Een paar dagen later ontvingen mijn ouders en mijn oom en tante bevel van de autoriteiten om de volgende dag op een bepaald tijdstip te verschijnen op het gemeentehuis: mijn oom met Jacinta en Francisco en mijn vader met mij. Het gemeentehuis is in Vila Nova de Ourém. Dat was drie uur lopen, een hele afstand voor kinderen van onze leeftijd en de enige vervoermiddelen in die tijd waren ieders voeten of een ezeltje. Mijn oom reageerde onmiddellijk met te zeggen dat hij zelf wel wilde gaan, maar zonder zijn kinderen. " Lopend, zei hij, houden ze het niet vol en van een ezel vallen ze af omdat ze dat niet gewend zijn. Ik ben trouwens niet verplicht om twee kinderen van zo’n leeftijd voor het gerecht te brengen."
Mijn ouders dachten er anders over: "Mijn dochter gaat mee. Ze moet zich maar verantwoorden. Van zulke dingen heb ik geen verstand. En als ze liegt, dan moet ze er maar voor boeten."

92

De volgende morgen heel vroeg, zetten ze me op een ezeltje waar ik onderweg drie keer vanaf ben gevallen. Ik vertrok dus vergezeld van mijn vader en mijn oom. Ik geloof dat ik aan Excellentie al verteld heb hoe Jacinta en Francisco op die dag geleden hebben, omdat ze dachten dat ik gedood zou worden. Wat mij aangaat, het ergste vond ik de onverschilligheid die mijn ouders mij toonden en die voor mij des te harder aankwam als ik de tederheid zag waarmee mijn oom en tante hun kinderen behandelden. Ik herinner me dat ik op die reis aan het volgende zat te denken: wat verschillen mijn ouders toch van mijn oom en tante! Om hun kinderen te verdedigen springen die mensen zelf in de bres, maar mijn ouders leveren mij over met de grootste onverschilligheid en laten met me doen wat ze maar willen! Maar komaan! zei ik in het diepst van mijn hart; zo heb ik de kans, God, om meer te lijden voor uw liefde en voor de bekering van de zondaars. Die overdenking gaf me altijd troost.

Op het gemeentehuis werd ik ondervraagd door de burgemeester, in tegenwoordigheid van mijn vader, mijn oom en nog enige andere heren van wie ik niet weet wie het waren. De burgemeester wilde met alle geweld dat ik hem het geheim meedeelde en dat ik beloofde niet meer naar de Cova da Iria terug te gaan. Om dat gedaan te krijgen spaarde hij beloften noch bedreigingen. Toen hij zag dat hij niets bereikte, liet hij me gaan met de verzekering dat hij zijn doel zou bereiken, al kostte het mij mijn leven. Mijn oom kreeg een strenge vermaning dat hij zijn bevel niet had opgevolgd en daarna mochten we naar huis.

9. Problemen voor het gezin

Binnen ons gezin was er nog een ander probleem waarvan, zoals gezegd werd, ik de schuld had. De Cova da Iria was eigendom van mijn ouders. In het laagst gelegen stuk lag een klein, maar wel vruchtbaar terrein waar we maïs, groente, kool enz. verbouwden. Tegen de helling stonden een paar olijfbomen, steeneiken en andere eiken. Welnu, vanaf de tijd dat de menigte daar samenstroomde konden we er niets meer verbouwen. Alles werd platgetrapt. Veel mensen kwamen op hun paard en de dieren aten alles op of ze vertrapten de planten. Jammerend over al die dingen zei mijn moeder tegen me: "Luister eens, als jij wil eten, dan vraag je het maar aan die dame!" Mijn zussen deden er nog een schepje bovenop: "Jij zou eigenlijk alleen nog maar moeten eten wat er in de Cova da Iria groeit!" Die opmerkingen kwamen zo hard bij me aan, dat ik geen stukje brood meer durfde aan te raken om het op te eten.

93

Intussen liet mijn moeder mij om, zoals ze zei, mij de waarheid te laten bekennen, herhaaldelijk kennis maken met een of ander stuk brandhout of ook met de bezemsteel. Maar omdat ze tegelijkertijd moeder was, probeerde ze me daarna weer op krachten te brengen en was ze bezorgd omdat ik zo mager werd en een gele kleur kreeg. Ze was bang dat ik ziek werd. Arme moeder! Ja, nu begrijp ik volkomen haar situatie en ik heb diep medelijden met haar! Echt, ze had gelijk om te denken dat ik zo’n gunst onwaardig was en me daarom als leugenaarster te beschouwen.

Door een bijzondere genade van Onze Lieve Heer heb ik nooit de minste afkeer of reactie tegen haar handelwijze ten opzichte van mij gehad. Omdat de engel had aangekondigd dat God me zou laten lijden, zag ik in dat alles altijd Gods wil. De liefde, achting en eerbied die ik haar verschuldigd was groeide zelfs gestadig, alsof ze heel lief tegen me was. En op dit ogenblik van mijn leven ben ik haar meer dan dankbaar dat ze me zo behandeld heeft, in plaats van dat ze doorgegaan was mij groot te brengen met liefkozingen en tederheid.


Geen opmerkingen: