Zuster Lucia - pagina 4



II. NA DE VERSCHIJNINGEN

1. Gebeden en offers op de Cabeço

Mijn tante kreeg er genoeg van om er steeds maar weer iemand op uit te sturen om haar kinderen naar huis te halen omdat iemand met hen wilde spreken. Daarom vertrouwde ze de kudde toe aan haar zoontje Jan (João)16. Deze verandering viel Jacinta zwaar en wel om twee redenen: omdat ze nu met iedereen moest spreken die haar opzocht en verder, zoals ze zei, omdat ze niet meer de hele dag bij mij kon zijn. Maar ze moest zich er wel bij neer leggen. Om zich te verstoppen voor de mensen die haar zochten, verborg ze zich met haar broertje in de holte van een rots17, op de helling van een berg vóór ons dorp, met bovenop een windmolen. De grot zit in de oostelijke helling. De uitholling is zo groot, dat de kinderen volkomen beschut waren tegen regen en zon. Bovendien zijn er veel olijfbomen en eiken in de buurt. Hoeveel heeft Jacinta daar niet gebeden en offers opgedragen aan Onze Lieve Heer!

Die berghelling was ook bezaaid met veel bloemen van allerlei soorten. Er waren bijvoorbeeld veel lelies, waar Jacinta erg van hield. Als ze me tegemoet kwam, gaf ze mij er meestal een; soms ook een andere bloem. Ze vond het prachtig naar mij toe te gaan, de blaadjes van een bloem af te trekken en over mij uit te strooien.

Wat mij betreft, deed mijn moeder voorlopig nog niets anders dan mij de weiden aan te geven waar ik heen moest, zodat ze wist waar ik was, als het nodig was mij te laten roepen. Als het dichtbij was, waarschuwde ze mijn kameraadjes, die me dan meteen gingen zoeken. Jacinta liep snel naar waar ik in de buurt moest zijn. Als ze moe werd ging ze zitten en riep me, net zo lang tot ik haar antwoord gaf en naar haar toe rende.

16     João Marto, broer van Jacinta en Francisco (overleden op 28 april 2000).
17     De grot in de rots heet ‘Loca do Cabeço’ en de heuvel zelf ‘Cabeço’.

2. Hinderlijke ondervragingen

Mijn moeder vond na een tijdje dat mijn zus te veel tijd verloor door mij steeds maar weer te roepen en dan voor mij in de plaats bij de kudde bleef. Zij besloot de kudde te verkopen en ons, in overleg met mijn tante, naar school te sturen. In de pauze bracht Jacinta graag even een bezoekje aan het Allerheiligste maar, zei ze: ''Het lijkt wel of ze het raden. We zijn de kerk nog niet in, of er staan een heleboel mensen om ons vragen te stellen! Ik zou liever heel lang alleen zijn om te praten met de verborgen Jezus. Maar we worden nooit met rust gelaten.''

En zo was het ook. Die eenvoudige dorpsmensen lieten ons niet met rust. Ze vertelden eenvoudigweg al hun noden en verdriet. Jacinta had veel met ze te doen, vooral wanneer het een zondaar betrof. Dan zei ze: – We moeten bidden en offertjes brengen aan Onze Lieve Heer en hem vragen of Hij hem bekeert zodat hij niet in de hel komt. Arme kerel!

Hier kan ik wel een stukje inlassen om iets te vertellen over hoe Jacinta haar best deed om de mensen die haar zochten, te ontlopen. Op een dag (18) waren we op weg naar Fatima toen we, al dicht bij de grote weg, een groepje dames en heren uit een auto zagen stappen. We twijfelden er niet aan, of ze zochten ons. Vluchten zonder op te vallen ging niet meer. We liepen dus maar door, in de hoop dat ze niet wisten wie wij waren. Toen ze bij ons gekomen waren, vroegen de dames of wij de herdertjes kenden aan wie Onze Lieve Vrouw verschenen was. Ja, zeiden we. Of we ook wisten waar ze woonden. We gaven ze alle aanwijzingen die ze moesten hebben om daar te komen en toen zetten we het op een lopen, het bos in! Jacinta was dik tevreden met deze gang van zaken en zei: ''Dat moeten we maar iedere keer doen als ze ons niet kennen.''

18 Dit vond plaats ongeveer een jaar na de verschijningen, dus in 1918 of 1919.

3. De vrome pater Cruz

Op zekere dag kwam op zijn beurt ook de eerwaarde heer Cruz (19) uit Lissabon ons ondervragen. Na de ondervraging vroeg hij of we hem de plaats wilden wijzen waar Onze Lieve Vrouw verschenen was. Onderweg liepen wij ieder aan een zijde van de eerwaarde, die op zo’n klein ezeltje zat dat zijn voeten bijna over de grond sleepten. Hij leerde ons een hele litanie van schietgebedjes. Twee daarvan zou Jacinta later nog vaak zeggen: ‘Mijn Jezus, ik houd van u’ en ‘Zachtmoedig Hart van Maria, wees mijn redding’.

Op een dag, tijdens haar ziekte, zei ze tegen  mij: 'Ik vind het toch zo fijn om tegen Jezus te zeggen dat ik van Hem houd! Dikwijls als ik het Hem zeg, is het of ik in brand sta, maar ik verbrand niet.'
Een andere keer zei ze: 'Ik houd zoveel van Onze Lieve Heer en Onze Lieve Vrouw dat ik er nooit genoeg van krijg hun te zeggen dat ik van ze houd.'

4. Gebedsverhoringen op voorspraak van Jacinta

In ons dorp woonde een vrouw die ons, iedere keer als ze ons tegenkwam, uitschold. Op een keer kwamen we haar tegen toen ze net een kroeg uit kwam. Omdat het arme mens niet meer nuchter was, liet ze het deze keer niet bij schelden alleen. Toen ze ophield zei Jacinta tegen me: 'We moeten bidden tot Onze Lieve Vrouw en haar veel offertjes brengen voor de bekering van die vrouw. Ze zegt zoveel zonden, dat ze zeker naar de hel gaat, als ze niet biecht.'
Een paar dagen later holden we langs het huis van die vrouw. Plotseling bleef Jacinta staan, keek achterom en vroeg: 'Zeg, gaan we morgen niet die Dame zien?' 'Ja, zeker.' 'Laten we dan stoppen met spelen en dit offertje brengen voor de bekering van die vrouw.'

19 Pater Dr.Francisco Cruz, SJ (1858-1948), 
dienaar van God, van wie het zaligverklaringsproces loopt.

En zonder dat ze in de gaten had dat iemand haar zien kon, richtte ze haar handjes en ogen naar omhoog en deed de opdracht van haar offertje. Het vrouwtje stond te gluren door een kijkluikje van haar huis en later vertelde ze aan mijn moeder dat dit gebaar van Jacinta zo’n diepe indruk op haar had gemaakt, dat ze geen verder bewijs meer nodig had om in de echtheid van de verschijningen te geloven. Van toen af hield ze niet alleen op met ons uit te schelden, maar ze smeekte ons voortdurend Onze Lieve Vrouw te vragen haar zonden te vergeven.

Een andere keer was het een soldaat die huilde als een kind. Hij had bericht gekregen dat hij de oorlog in moest en zijn vrouw lag ziek in bed, met drie kinderen thuis. Hij vroeg om genezing voor zijn vrouw, of dat zijn dienstbevel werd ingetrokken. Jacinta vroeg hem samen met haar het rozenhoedje te gaan bidden. Daarna zei ze tegen hem: 'Huil maar niet. Onze Lieve Vrouw is zo goed! Ze zal je vast wel de gunst schenken waarom je vraagt.'

En ze bleef de soldaat indachtig: aan het eind van haar rozenkrans bad ze altijd een Weesgegroet voor de soldaat. Een paar maanden later kwam hij met zijn vrouw en de drie kinderen om Onze Lieve Vrouw te bedanken voor het verkrijgen van de twee gunsten. Op de avond vóór zijn vertrek had hij hoge koorts gekregen en hoefde niet in dienst op te komen en zijn vrouw, zei hij, was wonderbaar genezen door Maria.

5. Nieuwe offers

Op zekere dag werd er verteld dat een heel heilige priester ons zou komen ondervragen en dat die priester gedachten kon lezen zodat hij te weten zou kunnen komen of we wel of niet de waarheid spraken. Jacinta zei toen heel blij: 'Wanneer komt die priester die gedachten leest ook weer? Als hij dat kan, moet hij ook heel goed weten dat wij de waarheid spreken.'
Iedere dag speelden wij op de reeds genoemde put. Vlak daarbij had de moeder van Jacinta een wijngaard. Ze sneed een paar trossen druiven af en kwam die ons brengen om op te eten. Maar Jacinta vergat haar zondaars nooit.

'Weet je wat, zei ze, we eten ze niet en we dragen dit offertje op voor de zondaars.' Daarna bracht ze de druiven naar de kinderen die op straat aan het spelen waren. Stralend van blijdschap kwam ze terug; ze was onze vroegere arme vriendjes tegen gekomen en had hun de druiven gegeven.
Een andere keer kwam tante ons roepen om wat vijgen te eten die ze had meegebracht en die ons echt deden watertanden. Jacinta ging tevreden naast de mand zitten en pakte er een om te eten, maar opeens dacht ze aan iets en zei: 'Oh jee! We hebben vandaag nog geen offertje gebracht voor de zondaars. Laten we dit opdragen.' Ze legde de vijg in de mand, deed de opdracht, en onze vijgen bleven onaangeroerd, om de zondaars te bekeren. Jacinta bracht veel van zulke offertjes maar meer ga ik er niet vertellen, anders komt er geen eind aan mijn  verhaal.


III ZIEKTE EN DOOD VAN JACINTA

1. Jacinta getroffen door longontsteking

Zo verliepen de dagen toen Onze Lieve Heer Jacinta longontsteking liet krijgen, die haar en ook haar broertje aan bed kluisterde. Op de avond voordat ze ziek werd zei  ze: 'Ik heb zo’n hoofdpijn en ik heb toch zo’n dorst! Maar ik wil niet drinken, om te lijden voor de zondaars.'
Als ik vrij van school had en ook niet een of ander karweitje hoefde te doen, was ik de hele tijd bij mijn speelkameraadjes. Toen ik een keer langs kwam op weg naar school, zei Jacinta tegen me: 'Oh, zeg tegen de ‘verborgen Jezus’ dat ik Hem heel erg lief vind en dat ik veel van hem houd.' Andere keren zei ze: 'Doe Jezus van mij de hartelijke groeten.' 

20 Jacinta werd in oktober 1918 ziek; Francisco korte tijd later.



Als ik eerst naar háár kamer ging, zei ze: 'Ga maar eerst bij Francisco op bezoek; ik blijf zolang wel alleen.' Op een dag bracht haar moeder haar een kopje melk en zei dat ze dat moest opdrinken. 'Ik heb geen trek, mam, zei ze en duwde met haar hand het kopje weg. Mijn tante drong nog een beetje aan en ging toen maar weg.
Ze zei: 'Ik weet niet hoe ik er bij haar nog iets in krijg. Alles staat haar tegen!' Zodra we alleen waren, zei ik tegen haar: 'Hoe kan je zo ongehoorzaam zijn tegen je moeder. Waarom offer je dat niet op aan Onze Lieve Heer?' Toen ze dat hoorde sprongen de tranen, die ik het geluk had af te wissen, haar in de ogen. Ze zei: 'Daar had ik nu niet aan gedacht!'
En ze riep haar moeder, zei dat het haar speet en dat ze alles zou drinken wat ze maar wilde. Haar moeder haalde het kopje melk en zonder iets van tegenzin te laten merken, dronk Jacinta het op. Daarna zei ze tegen  me: 'Als je eens wist, wat een moeite het me kost om dat te drinken!'

Bij een andere gelegenheid zei ze: 'Het valt me steeds zwaarder om de melk en de bouillon te drinken, maar ik zeg het niet. Ik drink het toch, uit liefde voor Onze Lieve Heer en het Onbevlekt Hart van Maria, onze lieve moeder in de hemel.'

Op zekere dag vroeg ik haar:  'Gaat het beter met je?' 'Je weet toch dat ik niet beter word. En ze voegde er aan toe: 'Wat heb ik een pijn in mijn borst! Maar ik zeg er niets van; ik draag het op voor de bekering van de zondaars.' Eens, toen ik bij haar kwam vroeg ze  me: 'Heb jij vandaag al veel offertjes gebracht? Weet je, mama was weg en ik wilde heel vaak naar Francisco gaan, maar ik ben niet gegaan.'

2. Bezoek van Onze Lieve Vrouw

Toch werd Jacinta een beetje beter. Ze kon opstaan en bracht de dag door, zittend op het bed van haar broertje. Op zekere dag liet ze mij roepen. Ik moest gauw bij haar  komen. 'Onze Lieve Vrouw is bij ons geweest en ze zei dat ze Francisco binnenkort naar de hemel komt halen. Aan mij vroeg ze of ik nog meer zondaars wilde bekeren. Ik zei: ja. Ze zei tegen me dat ik naar een ziekenhuis zou gaan en dat ik daar veel zou lijden; dat ik zou lijden voor de bekering van de zondaars, tot eerherstel voor de zonden tegen het Onbevlekt Hart van Maria en uit liefde tot Jezus. Ik vroeg haar of jij met me mee zou gaan. Ze zei: nee. Dat vind ik het moeilijkste. Ze zei dat mijn moeder mij naar het ziekenhuis zal brengen en dat ik daar alleen achter blijf!'

Hierna dacht ze een poosje na en zei nog: 'Misschien is het ziekenhuis wel een heel donker huis, waar je niks kan zien. En daar moet ik helemaal alleen lijden! Maar dat is niet erg. Ik lijd uit liefde tot Onze Lieve Heer en tot eerherstel voor het Onbevlekt Hart van Maria, voor de bekering van de zondaars en voor de H.Vader.'

Toen het moment was aangebroken dat haar broertje naar de hemel ging, gaf ze een paar boodschappen mee: 'Doe de hartelijke groeten aan Onze Lieve Heer en aan Onze Lieve Vrouw en zeg hun dat ik alles wil doorstaan wat zij maar willen, om de zondaars te bekeren en eerherstel te brengen aan het Onbevlekt Hart van Maria.' De dood van haar broertje deed haar veel. Ze zat vaak lange tijd te peinzen en als ik haar dan vroeg waar ze aan dacht, was het altijd: 'Aan Francisco. Oh, wat zou ik hem graag zien!' En dan huilde ze.

Op zekere dag zei ik tegen haar: 'Jij hoeft al niet meer zo lang te wachten tot je naar de hemel gaat, maar ik!...'  'Arme ziel! Huil maar niet. Daarginds zal ik heel, heel veel voor je bidden. Voor jou wil Onze Lieve Vrouw dat nu eenmaal zo. Als ze dat van mij vroeg, zou ik blij zijn, om veel te kunnen lijden voor de zondaars.'

21     Francisco overleed op 4 april 1919.

3. In het ziekenhuis van Ourém

Nu kwam dan de dag dat ze in het ziekenhuis werd opgenomen, waar ze inderdaad veel heeft geleden. Toen haar moeder bij haar op bezoek kwam, vroeg ze of Jacinta iets wilde. Haar antwoord was dat ze mij zo graag zou zien. Hoewel het veel moeite kostte, bracht mijn tante mij erheen, zodra zij er weer naar toe kon gaan. Zo gauw ze me zag, omhelsde ze me heel blij en vroeg of ik bij haar mocht blijven terwijl haar moeder boodschappen deed.
Toen vroeg ik haar of ze veel  leed? 'Nou, en of! Maar ik draag alles op voor de zondaars en tot eerherstel van het Onbevlekt Hart van Maria.' Daarna praatte ze enthousiast over Onze Lieve Heer en Onze Lieve Vrouw en zei: 'Ik lijd zo graag uit liefde voor Hem! Omdat Hij dat zo graag wil! Zij zien graag dat iemand lijdt om de zondaars te bekeren.'

Het bezoekuur was vlug voorbij en daar was tante alweer om me te halen. Ze vroeg haar dochtertje of ze nog wensen had. Ze vroeg haar toen, of ik weer mee mocht komen, als ze mij de volgende keer ging bezoeken. En mijn lieve tante, die alles wilde doen om haar kind blij te maken, nam me nog een keer mee. Weer trof ik haar aan met diezelfde blijdschap om te lijden uit liefde tot de goede God, het Onbevlekt Hart van Maria, voor de zondaars en voor de H.Vader. Dat was haar ideaal, dat haar ook steeds op de lippen lag.

4. Terug naar Aljustrel

Ze kwam nog voor een korte tijd naar huis, maar met een grote open wond in haar borst. Zonder de minste klacht, zonder het kleinste teken van tegenzin, verdroeg ze de dagelijkse verzorging. Wat ze het ergst vond, waren de vele bezoeken en ondervragingen van mensen die bij haar kwamen en voor wie ze zich nu niet meer kon verstoppen.

22 Dit was het eerste ziekenhuis waar zij verbleef, het ziekenhuis van Santo Agostinho de Vila Nova de Ourém. Zij verbleef daar van 1 juli tot 31 augustus 1919. 'Ook dat offer breng ik voor de zondaars', zei ze gelaten. 'Wat zou ik nog graag eens naar de Cabeço gaan om daar in de grot een rozenhoedje te bidden! Maar ik ben al te zwak. Als jij naar de Cova da Iria gaat, bid dan voor mij. Ik kom er zeker nooit meer', zei ze met tranen in haar ogen.

Op zekere dag zei mijn tante tegen  me: 'Vraag eens aan Jacinta waar ze toch aan zit te denken als ze zo lang, heel stil, haar handen voor haar gezicht houdt?' Ik vroeg het dus. 'Ik denk', antwoordde ze, aan Onze Lieve Heer, aan Onze Lieve Vrouw, aan de zondaars en aan …' (ze noemde een paar dingen die verband hielden met het geheim). 'Ik doe dat graag, zo nadenken.' Tante vroeg me daarna, wat haar dochtertje gezegd had. Mijn antwoord was een glimlach.

Daarop zei tante tegen mijn moeder, toen ze dat vertelde: 'Vreemd. Het leven van die kinderen is een raadsel!' Mijn moeder deed er nog een schepje bovenop: 'Als ze alleen zijn, kleppen ze als eksters, maar wat je ook doet, je vangt er geen woord van op. Maar komt er iemand in de buurt, dan gaan de bekjes dicht en je hoort niets meer! Hier begrijp ik niets van!'


Geen opmerkingen: