Zuster Lucia - 7.


                                                                                         Wat voorafging:

Pagina 7 - Zuster Lucia vertelt.


Lucia’s Eerste Communie

De dag die de parochiepriesters hadden vastgelegd voor de plechtige Eerste Communie van de kinderen van de parochie, kwam dichterbij. Met de kennis in het achterhoofd dat ik de Catechismus reeds kende en ook reeds zes jaar oud was, dacht mijn moeder dat ik nu reeds mijn Eerste Communie kon doen. Daarom zond zij mij mee met mijn zus Carolina naar de Catecheselessen die de parochiepriester aan de kinderen gaf, als voorbereiding voor deze grote dag. Ik ging steeds stralend van geluk in de hoop om spoedig mijn God voor de eerste maal te mogen ontvangen. De priester gaf zijn les en zat vooraan neer op een verhoog. Hij riep mij bij hem en als het een of ander kind niet kon antwoorden op zijn vraag, vroeg hij aan mij om het antwoord in de plaats te geven, om hen zo in verlegenheid te brengen.

De laatste dag voor de Eerste Communie, de grote dag, was gekomen en de priesters had verteld dat alle kinderen naar de kerk moesten komen in de voormiddag om zo zijn uiteindelijke beslissing te kunnen maken wie zijn Eerste Communie mocht doen. U kunt zich voorstellen hoe teleurgesteld ik was toen hij me naast hem riep, me streelde en zei dat ik moest wachten tot ik zeven jaar was! Ik begon onmiddellijk te wenen, en net zoals ik bij mijn eigen moeder zou hebben gedaan, lag ik mijn hoofd op zijn knieën en snikte. Net op dat moment kwam er een andere priester, die geroepen was om te helpen met de biecht, de kerk binnen. Toen hij mij zo zag liggen vroeg hij om de reden van mijn tranen. Toen hij alles had vernomen, nam hij me mee naar de sacristie en het mysterie van de Eucharistie. Daarna nam hij mij bij de hand en bracht mij bij de parochiepriester en zei: "Vader Pena, u mag dit kind haar Communie laten doen. Zij begrijpt beter dan de anderen wat zij doet." "Maar zij is maar pas zes jaar oud," wierp de goede priester tegen. "Dat geeft niet! Ik neem de verantwoordelijkheid daarvoor op mij." "Dan is het goed," zei de goede priester tot mij: "Ga nu maar gauw uw moeder vertellen dat u morgen uw Eerste Communie mag doen."

Ik kan nooit de vreugde uitdrukken die ik toen voelde. Met de handen klappend, rende ik naar huis om het goede nieuws aan mijn moeder te vertellen. Onmiddellijk bereidde zij mij voor op de Biecht van die namiddag. Mijn moeder nam mij naar de kerk en toen we aankwamen vertelde ik haar dat ik bij de andere priester wou te biechten gaan. Zo gingen we naar de sacristie, waar hij op een stoel de biecht hoorde. Mijn moeder knielde voor het hoogaltaar, naast de sacristie, neer, samen met de andere moeders die met hun kinderen aan het wachten waren voor de biecht. Het was daar, voor het Heilig Sacrament, dat mijn moeder mij de laatste aanbevelingen gaf. Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans lachte naar Lucia, toen het mijn beurt was. Ik ging en knielde neer aan de voeten van Onze Lieve Heer, die daar vertegenwoordigd was door zijn dienaar en de vergeving voor mijn zonden afsmeekte. Toen ik had gebiecht, zag ik dat iedereen lachte.

Mijn moeder riep mij naar haar toe en zei: "Mijn kind, weet u dan niet dat de biecht iets geheim is en fluisterend wordt gedaan? Iedereen heeft u gehoord! Er was maar één ding dat niemand kon horen en dat is wat u op het einde zei." Op de weg naar huis ondernam mijn moeder enkele pogingen om, wat zij "het geheim van de biecht" noemde, te ontdekken. Maar het enige antwoord dat ze kreeg was een volledige stilte. Nu ga ik hoe dan ook het geheim van mijn eerste Biecht verklappen. Na mij te hebben gehoord, zei de priester de volgende woorden tot mij: "Mijn kind, uw ziel is de tempel van de Heilige Geest. Hou ze steeds rein zodat Hij Zijn Goddelijke handelingen erin kan plaatsen."

Toen ik deze woorden hoorde, voelde ik een volle eerbied in mijn binnenste en vroeg ik mijn vriendelijke biechtvader wat ik verondersteld werd te doen: "Kniel neer voor Onze Lieve Vrouw en vraag haar, met groot vertrouwen, om zorg te dragen voor uw hart, om het voor te bereiden om morgen op een waardige manier haar geliefde Zoon te mogen ontvangen, en uw hart alleen aan Hem voor te behouden!" In de Kerk bevond er zich meer dan een beeld van Onze Lieve Vrouw, maar daar mijn zussen steeds zorgden voor het altaar van Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans, ging ik gewoonlijk daar bidden. Daarom ging ik ook nu daarheen om haar, met de volle vurigheid van mijn ziel, te vragen om mijn arme ziel allen voor te behouden voor God. Toen ik dit nederig gebed, met mijn ogen op het beeld gericht, bleef herhalen, leek het alsof zij glimlachte en mij met een liefdevolle blik en een vriendelijk gebaar verzekerde dat zij dat zou doen. Mijn hart stroomde over van geluk en ik kon nauwelijks nog een woord uitbrengen.

5. Vigilie van verwachting 

Die nacht maakten mijn zussen voor mij een wit kleed en een haarkrans. Wat mij aangaat, ik was zo gelukkig dat ik niet kon slapen en het leek alsof de uren nooit zouden voorbijgaan! Ik ging hen dan ook altijd vragen of de dag al gekomen was, of ze wilden dat ik mijn kleed paste of mijn haarkrans, en zo verder.

De gelukkige dag was eindelijk aangebroken, maar hoe lang duurde het eer het negen uur was! Ik deed mijn witte kleed aan en dan nam mij zus Maria me naar de keuken om de genade van mijn ouders te vragen, om hun handen te kussen en hun zegen te vragen. Na deze kleine ceremoniële gebeurtenis, gaf mijn moeder mij haar laatste aanbevelingen. Zij vertelde mij wat ik aan Onze Heer moest vragen wanneer ik Hem in mijn hart had ontvangen: "Vraag Hem boven alles om van u een heilige te maken." Daarna wenste ze mij geluk. Haar woorden maakten zo’n onuitwisbare indruk op mijn hart dat ze ook de eerste woorden waren die ik tot de Heer richtte, toen ik Hem ontving. Zelfs vandaag lijk ik nog de echo te horen van mijn moeders stem die deze worden herhaalt. Toen ging ik met mijn zussen en mijn broer naar de kerk en ik werd de hele tijd in hun armen gedragen zodat niet het minste beetje stof van de weg mijn kleed zou vuil maken.

Van zodra we in de kerk waren, ging ik lopen om te knielen voor het altaar van Onze Lieve Vrouw om mijn verzoek te hernieuwen. Dan bleef ik nadenken over de glimlach van gisteren van Onze Lieve Vrouw, tot mijn zussen mij kwamen zoeken en me meenamen naar de aangeduide plaats. Er was een groot aantal kinderen, netjes opgesteld in vier rijen, twee voor de meisjes en twee voor de jongens, van achteraan in de kerk tot aan het altaar. Als kleinste bevond ik mij het dichtste bij de Engelen bij de leuningen aan het altaar.

De grote Dag

Eens men begonnen was met de Missa Cantata en het grote moment nabij kwam, begon mijn hart harder om harder te kloppen, in afwachting van het bezoek van de Grote God die zou neerdalen uit de Hemel om Zich met mij te verenigen. De parochiepriester kwam naar beneden en ging door de rijen van de kinderen en verdeelde het Brood der Engelen.

Ik had het geluk dit als eerste te mogen ontvangen. Terwijl de priester van de altaartreden kwam, was het of mijn hart uit mijn borst zou springen. Maar van zodra hij de Goddelijke Hostie op mijn tong had gelegd voelde ik een onveranderlijke sereniteit en vrede. Ik voelde mezelf in een bad van zo’n bovennatuurlijke atmosfeer dat de tegenwoordigheid van Onze Lieve Hier mij zo ontvankelijk en klaar als mogelijk was, alsof ik Hemzelf gehoord en gezien had met alle mijn lichamelijke zinnen. Toen richtte ik mijn gebed tot Hem: "O Heer, maak van mij een heilige. Houdt mijn hart steeds rein, voor U alleen." Toen leek het of de Heer de volgende woorden in de diepten van mijn hart plaatste: "De genade die aan u op deze dag wordt verleend zal levend in uw ziel verblijven en de vruchten voortbrengen van het eeuwige leven." Het voelde aan alsof ik getransformeerd was tot God.

Het was bijna 13 uur wanneer de plechtigheid beëindigd was, vanwege een aantal priesters die laattijdig waren, omdat ze van ver moesten komen, de preek en de hernieuwing van de doopbeloften. Mijn moeder kwam mij nogal verstrooid halen, omdat ze vreesde dat ik van zwakte ging flauwvallen. Maar overvloeid door het Brood der Engelen kon ik geen enkel voedsel meer tot mij nemen.

Hierna verloor ik de smaak en de aantrekking voor de dingen van de wereld en voelde mij nog enkel thuis in een afgezonderde plaats, waar ik, helemaal alleen, het genoegen van mijn Eerste Heilige Communie weer kon oproepen.

Lucia’s familie

Deze momenten van afzondering waren inderdaad uitzonderlijk. Zoals Zijne Excellentie reeds weet, moest ik op de kinderen letten die ons door de buren warden toevertrouwd; en daarenboven werd mijn moeder, als verpleegster, in de omgeving zo dikwijls gevraagd. Bij minder erge ziekten kwamen de mensen bij ons thuis om advies te vragen, maar wanneer een zieke persoon een huis niet kon verlaten werd aan mijn moeder gevraagd om bij hen thuis te gaan. Vaak bracht ze daar hele dagen en zelfs nachten door. Bij een langdurige ziekte, of als de toestand van de persoon het vereiste, stuurde ze nu en dan mijn zussen om naast het bed van de zieke te blijven tijdens de nacht om zo de familie wat laten tot rust te komen.

Als de zieke persoon de moeder van een jonge familie was, of iemand die het geluid van kinderen niet kon verdragen, dan bracht mijn moeder de kleintjes mee naar huis en werd ik ingeschakeld om op de kinderen te letten. Ik hield mij bezig met hen. Zo leerde ik hen hoe ze de draad moest worden klaargemaakt bij het weven.

En zo hadden we steeds van alles te doen. Meestal werkten er meerdere meisjes in ons huis, die dan kwamen om te leren weven of om kledij te maken. Meestal toonden deze meisjes veel genegenheid voor onze familie en later zeiden ze dat de beste tijd uit hun leven, de tijd was die ze bij ons thuis hadden doorgebracht. Tijdens bepaalde perioden van het jaar moesten mijn zussen in het veld gaan werken tijdens de dag en moesten ze hun weef- en naaiwerk ’s nachts doen. Het avondmaal werd gevolgd door gebeden, die werden geleid door mijn vader en dan begon het werk.

Iedereen had wel iets te doen. Mijn zus Maria ging naar het weefgetouw, mijn vader vulde de spoelen met draad. Teresa en Gloria deden het naaiwerk en mijn moeder deed het spinnen. Carolina en ik gingen, na het opkuisen van de keuken, helpen bij het naaiwerk, droegen de rijgsteken buiten, naaiden knoppen aan, en zo verder. Om de slaperigheid tegen te gaan speelde mijn broer op het accordeon, en we zongen allerlei liedjes mee. Dikwijls vielen de buren in huis om gezelschap te houden, en alhoewel dit hun slaap belette, vertelden ze dat het geluid van onze opgewektheid al hun zorgen deed verdwijnen en hen vervulde van geluk. Ik hoorde meerdere vrouwen soms tot mijn moeder zeggen: "Hoe gelukkig bent u! Wat een lieve kinderen heeft God u geschonken." Dan was er ook nog op gezette tijden het maïspellen bij maneschijn. Ik werd dan bovenop de maïsberg gezet en moest iedereen een omhelzing geven wanneer een zwarte kolf werd gevonden.

Nabeschouwing van Lucia

'Ik weet niet of wat ik zojuist verteld heb in verband met mijn Eerste Communie, werkelijkheid of een kinderillusie was. Maar wat ik wel weet, is dat ik er altijd en tot op heden grote invloed van heb ondervonden op de vereniging van mijn ziel met God. Ook weet ik niet, Excellentie, waarom ik al die bijzonderheden over ons gezinsleven aan u vertel, maar God geeft het me zo in. Hij kent het waarom. Misschien is het wel opdat u kan zien hoe zwaar het lijden me viel dat de goede God van me zou vragen, nadat ik zo in de watten gelegd was. En daar u me vroeg al het lijden dat de Heer me overzond en alle gunsten die hij mij in zijn barhartigheid schonk mee te delen, wil ik ze maar het liefst vertellen precies zoals ze zich voordeden. (7) Overigens voel ik me gerust, omdat ik weet dat u alles wat geen nut heeft voor de glorie van God in de kachel gooit.'

7 De eenvoud en bescheidenheid van Lucia toont nog duidelijker haar oprechtheid bij alles wat ze schrijft.

77. De Verschijningen: Lucia, de herderin

Dit is hoe de dingen geschieden tot ik zeven jaar oud was. Toen besloot mijn moeder dat ik de schapen zou hoeden. Mijn vader, noch mijn zussen, waren het ermee eens. Zij hadden mij zo lief en zo wilden ze in mijn geval een uitzondering. Mijn moeder gaf echter niet toe: "Zij is zoals de anderen," zei ze, "Caroline is reeds twaalf jaar en kan reeds beginnen werken in de velden, of anders leren voor weefster of naaister, wat ze verkiest." De hoede over onze kudde werd dus mijn taak. Het nieuws dat ik voortaan een herderinnetje zou zijn verspreidde zich vlug onder de andere herdertjes: bijna iedereen kwam langs en bood aan om mijn gezel te zijn. Ik zei "ja" aan iedereen en kwam met allen overeen om elkaar te ontmoeten aan de helling van de Serra. De volgende dag was de Serra één massa schapen met hun herders, alsof er een wolk op was neergedaald. Maar ik voelde mij ziek tussen al deze herrie. Daarom koos ik drie meisjes uit de herdertjes om mij voortaan te vergezellen en zonder tegen iemand een woord te zeggen hadden we afgesproken om onze schapen op het grasland op de hellingen aan de overkant te laten grazen. Het waren Teresa Matias, haar zus Maria Rosa en Maria Justino. En zo vertrokken we de volgende dag naar de heuvel die gekend stond als de Cabeco. We gingen langs de noordelijke helling. Valinhos is een plaats die Zijn Excellentie reeds kent bij naam en ligt aan de zuidelijke kant van dezelfde heuvel. Aan de oostelijke kant is de grot waar ik reeds over gesproken heb in mijn uiteenzetting over Jacinta. Samen met onze kudden, klommen we tot bijna bovenaan de heuvel. Vanaf daar strekten er zich tot aan de vallei beneden een grote oppervlakte olijfbomen, eiken, pijnbomen, steeneiken, en zo verder, uit.

Een raadselachtig voorteken in 1915

Rond de middag gebruikten we ons middagmaal. Hierna nodigde ik de meisjes uit om samen de Rozenkrans te bidden, waarmee ze enthousiast instemden. We waren amper begonnen of we zagen daar, vóór onze ogen, een figuur zweven in het licht boven de bomen. Het leek op een beeld uit sneeuw, bijna doorzichtig door de stralen van de zon. "Wat is dat?" vroeg ik hen, enigszins bevreesd. "Ik weet het niet!"

We vervolgden met bidden, met onze ogen gericht op de figuur voor ons, en toen ons gebed was beëindigd, verdween ook de figuur. Zoals gebruikelijk zei ik niets, maar mijn vriendinnetjes hadden thuis verteld wat er was gebeurd van zodra ze waren teruggekeerd. Het nieuws had zich vlug verspreid en op een dag, toen ik thuis aankwam, werd ik door mijn moeder ondervraagd: "Kijk eens! Er wordt gezegd dat jullie iets of wat dan ook hebben gezien daarboven. Wat was het dat u hebt gezien?"

"Ik weet het niet," zei ik, "het leek op een persoon, gewikkeld in een laken!" Omdat ik geen gelaatstrekken kon waarnemen, voegde ik hieraan toe: "Er waren geen ogen, noch handen uit af te leiden." Mijn moeder maakt een einde aan de hele zaak met een gebaar van "kinderlijke onzin!"

Na enige tijd keerden we met onze kudde naar dezelfde plaats terug en precies hetzelfde deed zich opnieuw voor. Opnieuw vertelden de meisjes het hele verhaald. Na een korte tijd gebeurde het opnieuw. Het was de derde keer dat mijn moeder van deze feiten had gehoord, zonder dat ik er zelf thuis een woord over had gezegd. Ze riep mij daarom, nogal wrevelig bij haar, en vroeg: "Zeg nu meer eens wat jullie meisjes daarboven hebt gezien?" "Ik weet het niet moeder. Ik weet niet wat het is."

Sommigen begonnen de spot met ons te drijven. Mijn zussen, die zich herinnerden zich dat ik mij, na mijn Eerste Communie, nogal vreemd gedroeg, vroegen minachtend: "Zie je iets dat in een laken is gewikkeld?"

Ik voelde deze minachtende woorden en gebaren nogal scherp aan, want anders werd ik steeds geliefkoosd. Maar dit was zo onwerkelijk. U ziet, ik wist niet wat de Goede Heer voor mij had voorbehouden in de toekomst.

(10) Deze wat onduidelijke verschijningen van de Engel hadden waarschijnlijk als doel Lucia voor te bereiden op de toekomst.


Verschijningen van de Engel in 1916

Rond deze tijd, zoals ik Zijne Excellentie reeds heb medegedeeld, zochten en bekwamen Francisco en Jacinto van hun ouders de toestemming om zorg te dragen over hun eigen kudde. Zo verliet ik mijn goede gezellinnetjes om mij de in plaats hiervan bij mijn neefje, Francisco en bij mijn nichtje, Jacinta, te vervoegen. Wij vermeden de Serra om niet alle overige herdertjes achter ons aan te krijgen en we spraken af om onze kudde uit te laten op de eigendommen van mijn oom en tante en van mijn ouders.

Op een dag lieten wij onze schapen los op een land dat aan mijn ouders toebehoorde en dat aan voet van de oostelijke zijde van de helling lag, wat ik reeds vermeld heb. Deze eigendom noemde Chousa Velha. Van zodra we in de voormiddag aankwamen, begon er een lichte motregen te vallen, zo licht dat het als mist leek. We gingen de heuvel op, volgden onze kuddes en zochten naar een overhangend stuk rots om te schuilen. Dit was dus de eerste maal dat wij deze gezegende holte tussen de rotsen binnentraden. Het was midden een olijfbosje, dat aan mijn peter Anastacio toebehoorde. Van daaruit kon men het kleine dorpje zien waar ik was geboren en ook de gehuchten Casa Velha en Eira da Pedra. Het bosje strekte zich verder uit, over het grondgebied van verschillende eigenaars, tot de grenzen van de gehuchtjes.

We brachten ginds de dag door, tussen de rotsen, ondanks dat het niet meer regende en de zon klaar en helder scheen. We aten ons middageten op en baden de Rozenkrans. Ik ben er niet zeker meer van of we die dag de Rozenkrans baden op de wijze die ik aan Zijne Excellentie reeds heb verteld, door enkel de woorden "Weesgegroet Maria" en "Onze Vader" te zeggen op elk kraaltje, zo groot was onze verlangen naar het spelen. Onze gebed was beëindigd en we begonnen met de steentjes te spelen. We genoten maar een kleine poos van het spel, want een sterke wind schudde de bomen plots heen en weer. We keken geschrokken op om te zien wat er gebeurde, want de dag was anders ongewoon kalm. Toen zagen we boven de olijfbomen, de figuur waar ik reeds heb over gesproken, naar ons toekomen. Jacinta en Francisco hadden deze figuur nog niet gezien, noch had ik er hen ooit over gesproken. Terwijl de figuur naderde, konden wij de gelaatstrekken waarnemen. Het was een jonge man van een grootse schoonheid, zo’n veertien tot vijftien jaar oud, witter dan sneeuw, en, bij zonneschijn, zo doorzichtig als kristal. Toen hij ons bereikte, zei hij: "Wees niet bevreesd! Ik ben de Engel van de Vrede. Bid met mij."

En terwijl hij op de grond neerknielde, boog hij zijn voorhoofd tot op de grond en liet ons drie keer de volgende woorden herhalen: ‘Mijn God! Ik geloof U, ik aanbid U, ik hoop op U en bemin U. Ik vraag u vergiffenis voor hen die niet geloven, u niet aanbidden, niet op u hopen en u niet beminnen.’ Daarna stond hij op en zei: Zo moeten jullie bidden. De harten van Jezus en Maria luisteren naar de stem van jullie smeekbeden. Zijn woorden drongen zo diep door in onze geest, dat we ze nooit meer vergeten hebben. Vanaf dat moment herhaalden we een hele tijd, zo neergebogen, diezelfde woorden, zodat we soms van moeheid bijna in slaap vielen. Ik zei meteen dat we die dingen echt geheim moesten houden en deze keer deden ze me dat plezier.

Enkele weken gingen voorbij en de zomer kwam, toen we naar huis moesten voor de siësta. Op een dag speelden we op de paveien van de bron, aan het diepste punt van de tuin van mijn ouders, die we de Arneiro noemden (ik heb deze bron reeds vermeld aan Zijne Excellentie in mijn relaas over Jacinta). Plots zagen we naast ons dezelfde figuur, of liever, de Engel, zoals het mij leek.

"Wat bent u aan het doen?" vroeg hij. "Bid, bid heel veel! De meest Heilige Harten van Jezus en Maria hebben plannen van genade met u. Bied voortdurend de Meest Heilige gebeden en opofferingen aan." "Hoe moeten we opofferingen maken?" vroeg ik. "Maak van alles wat u kan een opoffering en schenk het aan God als een daad van herstel voor de zonden door dewelke hij wordt beledigd en met de bekering van de zondaars als verzoek. Zo zult u vrede doen neerdalen over uw land, waarvan ik de Beschermengel ben, de Engel van Portugal. Boven alles, aanvaard en draag met nederigheid het lijden dat de Heer u zal zenden."

Weer ging geruime tijd voorbij en we gingen onze kudden weiden op een terrein van mijn ouders, op de helling van de eerder genoemde heuvel, een stukje boven de Valinhos. Het is een terrein met olijfbomen, dat we Prégueira noemden. Na ons eten besloten we te gaan bidden in de grot, aan de andere kant van de berg. Daarom maakten we een draai om de zijkant van de heuvel en zo moesten we enkele rotsen beklimmen die boven de Prégueira liggen. De schapen hadden veel moeite met deze route.

Onmiddellijk na aankomst begonnen we op onze knieën, ons voorhoofd op de grond, het gebed van de engel te herhalen: Mijn God! Ik geloof u, ik aanbid u, ik hoop op u en ik bemin u, enz. Ik weet niet hoe vaak we dit gebed herhaald hadden, toen we plotseling zagen dat een ongewoon licht boven ons straalde. We richtten ons op om te zien wat het was en zagen de engel13, met in zijn linkerhand een kelk, waarboven een hostie zweefde, waaruit enkele druppels bloed in de kelk vielen. De engel liet de kelk in de lucht zweven, knielde bij ons neer en liet ons driemaal herhalen: ‘Allerheiligste Drievuldigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, ik offer u op het aller kostbaarst Lichaam, het Bloed, de Ziel en de Godheid van Jezus Christus, tegenwoordig in alle tabernakels op aarde, tot eerherstel van de beledigingen, heiligschennissen en onverschilligheid waardoor hij wordt beledigd. En om de oneindige verdiensten van zijn Allerheiligst Hart en van het Onbevlekt Hart van Maria, vraag ik U de bekering van de arme zondaars. Daarna stond hij op en nam de kelk en de hostie in zijn handen. Aan mij gaf hij de heilige hostie en het Bloed van de kelk verdeelde hij onder Francisco en Jacinta14 met de woorden: ‘Neemt en drinkt het Lichaam en Bloed van Jezus Christus,’ vreselijk beledigd door de ondankbare mensen. Breng eerherstel voor hun misdaden en troost jullie God. daarna verdween hij. We bleven in diezelfde houding, terwijl we telkens dezelfde woorden herhaalden. Toen we ons eindelijk oprichtten, zagen we dat het avond was en dus tijd om naar huis te gaan. Hij maakte weer een buiging tot op de grond en zegde weer drie keer hetzelfde gebed: Allerheiligste Drievuldigheid, enz.

13 Derde en laatste verschijning van de engel.
14 Francisco en Jacinta hadden hun Eerste Communie nog niet gedaan.
    Toch beschouwden zij deze communie als sacramenteel.


Problemen thuis

Hier ben ik dan, Zijne Excellentie, aan het einde gekomen van mijn drie jaren als herderin, van wanneer ik zeven tot wanneer ik tien jaar oud was. Tijdens deze drie jaren onderging ons huis, zowel als onze parochie, een totale verandering. Eerwaarde Vader Pena was niet langer parochiepriester en was vervangen door Eerwaarde Vader Boicinha. Toen deze zeer ijverige priester zag dat zo een heidense gewoonte als het eindeloze dansen te gebruikelijk was in de parochie, begon hij er zich onmiddellijk van op zijn preekstoel tegen te verzetten. Ook op straat en in de huizen, liet hij geen gelegenheid voorbijgaan om in te gaan tegen deze slechte gewoonte. Van zodra mijn moeder vernam dat deze goede priester op de wijze optrad, verbood ze mijn zus om nog langer deze amuzementen bij te wonen. En zoals altijd, leidde het voorbeeld van mijn zussen tot de opvolging door anderen en geleidelijk aan stierf de gewoonte dus uit. Hetzelfde gebeurde onder de jonge kinderen, die naar kleine aparte dansgelegenheden gingen, zoals ik reeds aan Zijne Excellentie heb uitgelegd, in mijn schrijven over de nichtje Jacinta.

In verband hiermee, merkte iemand aan mijn moeder op: "Tot nu was het geen zonde om te dansen, maar enkel omdat we een nieuwe parochiepriester hebben, is het een zonde geworden. Hoe kan dat nu?" "Ik weet het niet," antwoordde mijn moeder: "Alles wat ik weet is dat de priester niet wil dan ze dansen en zo gaan mijn dochters niet meer naar zulke gelegenheden. Ik laat hen dan een beetje binnen de familie dansen, omdat de priester zegt dat dit geen kwaad kan."

15 Zijn werkelijke naam was Manuel Marques Ferreira, ook bekend onder de
naam Pater Boicinha. (hij overleed in januari 1945).

Tijdens deze periode, verlieten mijn twee zussen het huis, na het sacrament van het huwelijk. Mijn vader was in slecht gezelschap terechtgekomen en was slachtoffer geworden van een droevige hartstocht, die ons al het verlies van enige terreinen gekost had. Toen mijn moeder er zich van bewust werd dat onze middelen en levensonderhoud verminderden, loste ze dit op door mijn twee zussen, Gloria en Carolina, als diensters te laten werken. Thuis bleef er enkel mijn broer over om te passen op onze overblijvende velden, om zorg te dragen voor mijn moeder, het huis en mijzelf en om onze schapen naar de weide te brengen. Mijn arme moeder leek in het midden van tegenspoed terechtgekomen te zijn. Toen we op een avond rond het haardvuur zaten te wachten op mijn vader voor het avondmaal, keek mijn moeder naar de lege plaatsen van mijn zussen en zei met diepe droefheid: "Mijn God, waar is al die vreugde van ons huis heengegaan?" Daarna barste ze in tranen uit en legde haar hoofd te rusten op de kleine tafel naast haar. Mijn broer en ik weenden mee.

Het was een van de droevigste taferelen die ik ooit meemaakte: verlangend uitkijkend naar mijn zussen en mijn moeder zo ellendig te zien. Dit deed mijn hart breken. Ook al was ik nog maar een kind, ik begreep precies de situatie waar we waren in beland. Toen herinnerde in mij de woorden van Engel: "Boven alles, aanvaard nederig de opofferingen die de Heer u zal zenden." 

Op zulke momenten trok ik mij gewoonlijk terug naar een andere plaats en liet ik haar alleen om mijn moeders lijden niet te vergroten. Deze plaats was dan gewoonlijk onze bron. Daar leunde ik op mijn knieën over de rand van de stenen en ik kon geen woord uitbrengen. Mijn tranen vermengden zich met het water beneden en ik offerde mijn lijden op aan God. Soms vonden Jacinta en Francisco mij in deze staat, in bitter verdriet. Ik kon geen woord uitbrengen want mijn stem was afgesneden door mijn wenen en zij deelden mijn lijden tot zo’n hoogte dat ze ook overvloedig begonnen wenen. Toen zei Jacinta luidop: "Mijn God, onze offers zijn een daad van herstel en voor de bekering van de zondaars. Aanvaard al leed en onze opofferingen." De formule van de opoffering was niet altijd precies dezelfde, maar de betekenis was wel dezelfde.

Zoveel lijden begon de gezondheid van mijn moeder te ondermijnen. Zij kon niet langer werken en zij vroeg mijn zus Gloria om voor haar en het huis te zorgen. Alle artsen en dokters uit de omgeving waren reeds bezocht. We hadden toevlucht voor elke ziekte, maar er was geen enkele verbetering te merken. De goede parochiepriester bood mijn moeder aan om haar mee te nemen met zijn ezelskar, om in Leiria de dokter te raadplegen. Vergezeld door mijn zuster trok zij naar Leiria. Maar ze keerde halfdood van haar reis terug, uitgeput van zo vele raadplegingen, zonder enig resultaat of wat ook. Uiteindelijk werd er een dokter S. Mamede geraadpleegd. Hij verklaarde dat mijn moeder een verzwakking had aan het hart, een verschoven ruggenwervel en falende nieren. Hij schreef haar een rare behandeling voor met roodhete naalden en van alles en nog wat en dit bracht wel enige verbetering aan haar toestand.

Dit waren de dingen thuis bij ons toen de dertiende mei van 1917 aankwam. Het was ook rond deze tijd dat mijn broer de leeftijd had bereikt om zich in te laten schrijven voor het leger. En daar zijn gezondheid goed was, hadden we elke reden om aan te nemen dat hij zou aanvaard worden. Daarnaast, was er oorlog en zou het moeilijk zijn om voor hem een uitzondering te verkrijgen. Mijn moeder die bang was om er thuis alleen voor te staan en niemand had om op het land te letten, vroeg eveneens aan mijn zus Carolina om naar huis te komen. Ondertussen beloofde de peter van mijn broer om zijn uitzondering voor hem te bekomen. Hij sprak enkele woorden met de dokter die verantwoordelijk was voor zijn medisch onderzoek en aldus verleende de Heer mijn moeder deze verlichting.

VERVOLG - pagina 8



Geen opmerkingen: